donderdag 20 februari 2020

De verboden waarheid.

De dood heeft drie keer mijn pad gekruist.
Als eerste toen ik een pasgeboren baby was. Ik moest met ondervoeding naar het ziekenhuis en moeder meldde dat ik niet wilde eten. Maar haar baby had honger. Moeder had me verwaarloosd.
De tweede keer door anorexia gecombineerd met alcohol. Ik woog 46 kilogram met een lengte van 1,66 meter, toen de huisarts met het ziekenhuis begon te dreigen. Ik was twintig.
De derde keer dat de dood mijn pad kruiste was door een doodsbedreiging van mijn moeder: "Het doel heiligt alle middelen, er moeten nu eenmaal dooien vallen, ook als jij dat bent." Ik was om nabij de vijftig.

Aan het einde van de lente van 1957, werd ik geboren als eerste kind in een welgesteld gezin aan de rand van een klein dorpje in Twente. Mijn ouders waren katholiek en pas getrouwd en het was nog niet de bedoeling dat er kinderen kwamen. Mijn moeder had onder de plak van haar moeder gezeten, want voordat ze met mijn vader mocht trouwen moest ze eerst zeven jaren koeien melken.
Mijn moeder was een van de laatste telgen uit een kinderrijk boerengezin en ze haatte koeien melken en ze haatte haar moeder des te meer die volgens haar niks anders deed dan boeken lezen. Ze minachtte het boerenbedrijf van 'hard werken in de stront en weinig verdienen'. Dus toen ze trouwde was ze eindelijk vrij om te doen wat zij zelf wilde en dat was: geld. Veel geld.
Kinderen zouden er later komen. Maar moeder werd toch zwanger. Van mij.
Mijn vader was blij met mijn komst. Moeder was niet blij en liet me huilend in de wieg liggen, omdat ze wilde werken en geld verdienen, totdat ik met ondervoeding moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Moeder vertelde dat ik niet wilde eten, maar haar hongerige baby meldde een ander verhaal en er werd geconstateerd dat moeder een postnatale depressie had.

Mijn vader was een ondernemer. Hij had het beginnend bedrijf van zijn vader overgenomen. Van mijn vader werd gezegd dat hij een eerlijke zakenman was. Mijn moeder werkte mee en samen waren ze vooruitstrevende en succesvolle tweeverdieners wat in die tijd wat minder applaus opleverde dan nu.
Om de groeiende kinderschare en het huishouden onder de hoede te houden werd onze buurvrouw ingeschakeld die zelf geen kinderen had en dat vol passie deed. 'Tante' was er meestal als wij uit school kwamen. Dan deed ze twee handen op elkaar of ze maakte een vuist en vroeg: boterham zo of zo?
'Tante' luisterde glimlachend naar onze verhalen. Voor een van mijn broers is zij meer dan zijn eigen moeder geweest.
Ik was een beweeglijk kind en hield van dansen en van gymnastiek. Van toneel, schrijven en taal, tekenen, met poppen spelen én met de kleine kinderen uit de buurt, waar ik vaak op mocht passen. Ik was dol op baby's.
Mijn jongere zusje was de poppen eerder ontgroeid dan ik en zo kreeg ik er zes bij en droomde dat ik met al 'mijn kinderen' op een bootje zat op de grote oceaan en ze beschermden. Ik wilde later twaalf kinderen hebben en een hele grote pan soep op tafel zetten. Ik was blij dat ik een meisje was, want dan hoefde ik niet naar de oorlog en niet naar het werk. Ik wilde thuis blijven bij de kinderen.
Eens was er een meisje uit mijn klas die vertelde dat ze goed kon praten met haar vader. Praten met je vader? En konden 'domme boeren' dat? Er schemerde voor het eerst een vaag besef door, dat het heel anders kon gaan in een gezin dan bij ons en dat boeren niet zo dom waren als moeder beweerde.
Een van mijn broers zou later zeggen dat hij als kind liever naar andere gezinnen ging waar de moeder in de keuken rommelde.
'Tante' was er niet altijd. Ik herinner me dat ik de vrijheid, zonder al te veel volwassen toezicht, wel prettig vond. Soms nam ik een advocaatje en deed alsof het gele pudding was.
Onze moeder had buiten haar werk af en toe interesse in haar kinderen. Dan las ze verhaaltjes voor uit een groot sprookjesboek met plaatjes en wij zaten in pyjama gezellig om haar heen. Of ze speelde een spelletje voor het slapen gaan zoals 'voetjes vangen'. Wij sprongen dan op blote voetjes op de overloop en moeder stond op de trap een stukje beneden ons om onze voetjes te pakken. Dat was enorm spannend en soms werd dat best eng, want ze deed heel goed haar best.

Onze vader was er zelden, behalve op zaterdagavond en dan kwam er limonade met een kozak voor de kinderen en spelletjes op de tv. Vader kreeg een biertje en ik mocht de schuim eraf happen. Wij waren een van de eersten met een tv en wij waren beter dan andere mensen, volgens onze moeder, omdat wij rijk waren.
Ik genoot van die avonden dat we mochten opblijven, maar mijn zusje vertelde later dat ze het vervelend vond dat moeder overal over mopperde en dat moeder het huis te klein en te oud vond.
De meeste herinneringen speelden zich buiten af, waar de zon altijd scheen op onze oude witte villa met het prinsessenbalkon. Het huis was omringt door veel bos en weilanden en een boomgaard met fruitbomen. We hadden twee pony's waarop mijn zusje en ik reden en prijzen wonnen op concoursen. De vader van mijn vriendinnetje was een paardenhandelaar en zo hebben wij samen de pony-club van ons dorp opgericht.
De beste herinneringen liggen bij mijn beppe en pake van moeders kant, waar ik elke zomervakantie drie weken mocht logeren. Beppe die mijn wangen opwreef met een ruw washandje vóórdat ik buiten mocht spelen met mijn nichtje. Mijn oom had de boerderij overgenomen en woonde met zijn gezin onder een dak met pake en beppe en een zeer geliefd mongooltje.
"Dan zijn je wangetjes rood en zo hoort dat bij een kind."
Maar ik bén een kind, dan zijn mijn wangetjes toch rood, dacht ik terwijl ik die onaangename wasbeurt met mijn ogen dichtgeknepen onderging.
En als ik 's avonds moest gaan slapen, kreeg ik eerst sinaasappeltjes met suiker onder toezicht van de voldane glimlach van beppe én van pake, met zijn wijduitstaande snor. Pake maakte altijd lol.
Als de vakantie erop zat verstopte ik me onder in de wasmand. Beppe en moeder konden me die eerste keer niet vinden. Tot ze té bezorgd werden en mijn nichtjes me onder veel hilariteit, onder de was tevoorschijn haalden.
"Famke toch!"
Ik wilde de hele zomervakantie bij beppe blijven, maar dat mocht niet.
Later werd ik te groot voor de wasmandstunt. En weer later fietste ik zelf naar de grote boerderij met mijn koffer achterop, trappend voor en tegen de wind over de kleine verharde en zandwegen tussen de uitgestrekte weilanden, door het mooie twense landschap.
Bij deze grootouders heb ik me onbezorgd en veilig kind gevoeld. 
Van beppe heb ik als tiener een gouden ringetje gekregen.

Mijn vader had een vos die hij zelf had gevangen, want hij was jager in zijn vrije tijd. De vos kreeg elke ochtend zijn ontbijt samen met de konijnen en de cavia's van mijn zusje die dol was op dieren. En soms kregen we tranen op ons brood van ons ontroostbaar zusje, want er ging er regelmatig eentje dood.
Mijn zusje en ik moesten piano spelen en zo kwam het dat wij samen tijdens de missen in de katholieke kerk, het orgel mochten bespelen. Mijn zusje deed dat beheerst en ik deed dat met expressie. Meneer kapelaan was modern en vond beide goed. Meneer pastoor was een dikke gesloten man die de regels belangrijk vond. Jaren later zou ik snappen waarom mijn zusje en ik zo hard door de priesterkleedkamer moesten rennen want die kamer was 'heilig'.  
Omdat wij na de mis vaak het gevoel hadden dat niemand ons nog hoorde spelen tijdens het vertrek uit de kerk, gingen we 'Vader Jacob' spelen. Slechts een enkeling keek om naar het orgel. De meeste blikken waren gericht op het café aan de overkant van de kerk, waar te veel tientallen jaren later de kardinaal uit Rome zijn berouwvolle excuses heeft aangeboden aan de, destijds kleine misdienaartjes uit de 'heilige' priesterkleedkamer.
Veel christelijks heb ik van het katholieke geloof niet meegekregen. Moeder gebruikte het gangpad van de kerk als een catwalk door altijd te laat te komen en keek uit naar het grote geld. Vader keek uit naar ufo's. Vliegen was zijn hobby en hij haalde zijn vliegbrevet op latere leeftijd. Dan stonden wij met onze hoofden in onze nek uit ons dak te gaan: pa vliegt over ons huis!
Toen we oud genoeg waren moesten we helpen in het bedrijf en het geld dat we daarmee verdienden kwam op een speciale rekening die ik nooit heb gezien.
Op mijn achttiende had ik mijn rijbewijs op zak - want rijbewijs hoorde, net als piano spelen, bij de opvoeding - en zo mocht ik in mijn eentje de straat op met het bedrijfsbusje van de zaak. Van Twente naar het noorden van het land was een heel eind. Zwaar werk was het ook met lossen en laden en soms lange einden sjouwen. Tevoren wees mijn vader mij de weg: 'Daar moet je niet heen en daar moet je niet in en die straat ook niet en die paal moet je voorbij...' Ik begreep hem precies en deed mijn werk altijd goed én graag. Ik genoot van de vrijheid als ik onderweg was en de verantwoording die ik mocht dragen. En als ik dan weer veilig terugkwam met het busje zag ik de trots op het gezicht van mijn vader.
"Die redt zich wel."

Ik zal een jaar of vijf, zes zijn geweest toen wij achter elkaar in de rij stonden op onze leeftijden en om de beurt bij onze moeder op schoot moesten. Er waren welzijnswerkers want ik herinner me een of twee vreemden. Mogelijk had moeder hulp gevraagd bij de opvoeding. Ze had moeite met het knuffelen van haar kinderen, heeft ze later gezegd. En ik was de eerste die op schoot moest. Het was vreemd voor mij zo dicht bij onze moeder te moeten zijn en ik vond dat ze glibberig kippenvel had. Haar hals en decolleté was bezaaid met kleine zwetende bobbeltjes. Ik bevrijdde mijzelf uit deze onprettige situatie en nam de benen.
"Kijk dit kind wil niet geknuffeld worden!"
Het lag aan mij en niet aan moeder, is me nog jaren in herinnering gebracht.

Soms was ik zomaar depressief en stond ik, als populair meisje van de lagere school, stil in een hoekje te treuren. En als de andere kinderen of de juf of meester mij vroegen wat er was, dan wist ik het niet. Mijn moeder deed  'raar'.
Het bleek dat ik niet goed kon leren. In de derde klas bleef ik zitten. Moeder zei dat ik 'andere gaven' had, maar wat dat waren zei ze niet. Ze zei dat ik haar alles mocht vertellen wat me dwars zat, maar toen ik daar gehoor aan wilde geven siste ze woedend dat ik het niet in mijn hoofd moest halen háár te storen als ze aan het werk was. Ze torende hoog boven me uit, gekleed in een zandkleurige werk-jas en ze smeet me een vernietigende blik toe. Ik heb het nooit weer geprobeerd.

Omdat ik goed kon dansen, mocht ik mijn kunsten vertonen voor de klassen op de lagere school met twisten, destijds een populaire dans. Dansen was mijn grote liefde. Ik had liever op ballet gewild, maar welgestelde meisjes leerden piano spelen volgens moeder.
Samen met mijn beste vriendinnetje heb ik de tweede prijs voor duo's gewonnen met een songfestival in ons dorp.
"Kun jij dit?"
Mijn vriendinnetje begon te jodelen. Ik deed haar na en zo werden we een jodel-duo. Mijn moeder had onze jurkjes gemaakt. En zo stonden we jodelend in de krant.
Ik wilde dolgraag naar de mavo, maar men vond dat ik dat niet zou halen, dus moest ik naar de huishoudschool.
"Maar ik wil de mavo proberen!"
Ik wilde de Nederlandse taal leren, ik had een mooi handschrift en hield van schrijven en met papier werken, zo van die vage puberideeën. Ik mocht het ook niet proberen, want als ik bleef zitten zou dat een afgang zijn voor mij. Dát vond ik niet, maar ik was te dom zei moeder.
Op de huishoudschool moest ik koken, naaien en het ergste was poetsen wat al schoon was. Het vak mensenkennis wat me wel aantrok, kwam neer op kinderen, zieken en oude mensen verzorgen. Ik verveelde me en verzon allerlei avonturen om samen met de andere meisjes te beleven. Of ik schreef verhalen om het leven wat aangenamer te maken tot plezier van de meiden die mij 'een meisje uit een boek' noemden. Of 'de eend' omdat ik kon 'waggelen'.
Mijn grootste trots was de prestatie met gymnastiek, want ik kreeg een negen en een half.

Tijdens een toneelvoorstelling vergat ik mijn tekst en begon ter plekke te improviseren. De hele zaal bulderde van het lachen. Ik hield ervan om op het podium te staan. Maar mijn moeder zei dat ik alleen maar in het middelpunt wilde staan omdat ik dominant was en aandacht wilde trekken en ik niet moest denken dat ik wat was. Ik was een 'lelijk wicht' en ik was 'mislukt'.
Mijn oudste broer werd meegetrokken om mij te bespotten: die denkt dat ze wat kan! Dan gniffelden ze met elkaar. Als ik liet blijken dat dit mij pijn deed, zei ze dat ik geen pijn voelde. 
"Jij bent hard, jij voelt verkeerd, jij denkt verkeerd, jij hebt niets te willen."
In mijn pubertijd doorzag ik dat moeder haar frustraties op mij projecteerde en ik zei dat ook om haar te helpen, want wellicht zag ze dat zelf niet. Het woord 'projecteren' had ik ergens opgepikt en begrepen. Maar zij ontkende. En ik werd een opstandig kind dat haar moeder beschuldigde. Ruzie was het gevolg. Waarop moeder zei dat ik een 'onverschillig wicht' was.
Menig keer stond ik met de deurklink in de hand tussen het gebroken glas en schreeuwde en gilde alles wat oren had bij elkaar. Dan werd het mijn vader ook te veel.
"Jij krijgt nooit een man, je kijkt veel te boos."

Er zou een baby logeren bij ons. Ik was dertien jaar en kon goed met kinderen en baby's omgaan, dat wist inmiddels de hele buurt. Dat er een baby in ons huis zou komen was een feest voor mij. Na schooltijd mocht ik haar de fles geven. Verschonen mocht ik niet van mijn moeder, maar ze zou het me leren. Ze keek me daarbij aan op een manier dat mij deed beseffen hoe ze mij als baby had verschoond en het maakte dat ik me vreselijk geneerde. Ik rende boos weg, verward door die 'rare' moeder én verscheurd omdat ik bij de baby wilde blijven.
Op de dag dat de baby weer naar haar moeder zou gaan, fietste ik in een rotvaart naar huis omdat me beloofd was dat de moeder van de baby zou wachten tot ik uit school was gekomen zodat ik afscheid kon nemen van de baby. Maar ze was al weg. Moeder keek me aan met een triomfantelijk lachje, waarna ze geërgerd zei dat ze er niks aan kon doen dat de baby al weg was en ze het nu te druk had. Ze had het opzettelijk gedaan en verborg dat niet voor mij.

Na het tweede jaar van de huishoudschool moest ik naar een meisjesinternaat. Ik was net 15 jaar geworden. Moeder vertelde mij dat ik dat wilde. Ik wilde dat niet, maar ik had niets te willen, zei moeder.
"Je hebt daar een eigen kamertje."
Ik had thuis sinds kort een eigen kamertje in ons nieuwe huis. Maar wat ik er ook tegenin bracht, mijn protest werd uit mijn hersens gewist als stofjes met een poetsdoekje. Zoals moeder het dacht was juist en wat ik dacht bestond niet meer.
Op een dramatische toon vertelde ze aan mij dat ik dit offer moest brengen. Het was voor een goed doel. Het voelde heel serieus, bijna heilig, alsof ik ergens heel belangrijk voor was, iets kon redden of goedmaken en later zou er een grote beloning komen, zo vertelde ze me. Ik snapte het niet, maar moeder kon vooruit kijken.
Mijn vader wilde niet dat ik het huis uit ging, maar hij voegde zich bij mijn moeder.
"Doe nou maar wat ma zegt."
Het was een internaat voor moeilijk opvoedbare meisjes. Vroeger leerden deze meisjes het huishouden en hoe ze koeien moesten melken. Die koeien waren in 1972 inmiddels verdwenen.
Het internaat werd beheerd door nonnen zoals wij de zusters noemden. In plaats van één moeder, kreeg ik er een stuk of vijf, maar van geen enkele van hen kreeg ik aandacht, terwijl ik zag dat de andere meisjes dat wel kregen en ik begreep niet hóe ze dat deden. Heimelijk was ik jaloers op wat die andere meisjes wel konden en ik niet. Ze mogen mij niet, maar waarom niet?
Na drie weken intern met in de weekenden naar huis had ik heimwee gekregen. Ik mocht niet naar buiten en miste mijn broer met wie ik altijd samen trimde en aan atletiek deed. Van 's ochtends tot 's avonds moest ik me aan een programma houden en een uniform dragen: een groen jurkje met een witte zustersschort. En wel vijf keer per dag eten, want er zaten ook meisje die slechte eters waren. Maar ik lustte álles en was slank. Ik smeekte moeder om me daar weg te halen, maar moeder zei dat dit niet kon als je er al op zat.

Mijn cijfers gingen omlaag en vooral de magere zeven voor gym vervreemde me van mezelf. Dit was IK niet meer. Ook mijn vertrouwdheid met het podium ebde weg. Ik trok me steeds meer terug in deze luxe gevangenis. Mijn lichaam kreeg vrouwelijke rondingen en moeder keek met een vreemde triomfantelijke blik naar mij alsof ik een zonde had begaan.
"Je hebt een dikke kont." zei ze.
Het was alsof ik veranderde in een domme koe.
Om me beter te voelen schreef ik onder studietijd verhalen over The Osmonds, een mormoonse popgroep uit Utah, die menig meisje zoals ik in katzwijm deed vallen. Want tijdens een concert van hen dat ik bezocht met mijn zusje en een vriendin, onder leiding van onze oom uit Den Haag, was ik over de dranghekken heen geklommen om rechtstreeks in de armen van de beveiligers te belanden. Dat was niet mijn bedoeling en ik verwonderde mijzelf dat ik dat deed, want ik had slechts de benen van de jonge heren gezien, vóórdat ze op het podium stonden. De rest heb ik gemist. Het was me veel te veel om die jongens in levende lijve te zien. Ten leste bracht een man uit de EHBO me weer terug, want hij vond het zonde dat ik het concert miste. Maar mijn spanningsboog was uit.
Mijn zusje, vriendin en ik stonden, een week later, aan elkaar geplakt op een foto afgebeeld in een tijdschrift dat heel Nederland over ging. Onze 'boze oom', die op ons had gepast had ons net - zeer verontrust - weer bij elkaar geschraapt. Het standje ging ons ene oor in en ons andere uit: hij snapte niet dat óns léven was afgelopen!

Mijn 'manuscripten' werden door de andere internaat-meisjes gretig gelezen en onder oprechte pubertranen weer teruggeven aan mij. Dan was ik verwonderd om wat ik teweeg kon brengen. Maar dit werd voor de nonnen een probleem omdat ik me te veel in mijn eigen wereldje terugtrok.
Nadat ik het diploma van de huishoudschool had wilde ik weer thuis wonen. Er kwam een gesprek met de nonnen en mijn ouders. Moeder zei dat ik ook mocht meepraten want dat was modern. Vol goede moed stond ik klaar om voor mezelf te pleiten, maar al snel vernam ik dat moeder alles allang in kannen en kruiken had. Ik moest blijven en nog twee jaar de inas volgen, een vervolgopleiding van de huishoudschool. Men zei dat er in het tweede jaar een heel jaar stage kwam en ik dus niet meer in het internaat zou wonen. In mijn machteloosheid keek ik naar de lange gang waarin wij rondom een tafel zaten, met aan het einde klapdeuren en dacht: als ik niet meer eet, heeft niemand nog macht over mij.
Ik was zestien jaar.

Het eerste jaar inas bracht ik door als een ongeïnteresseerde robot. De eerste stage was in een ziekenhuis, voor een half jaar. We mochten vijf maal per dag afwassen! Alleen op de kraamafdeling had ik het werkelijk naar mijn zin. En ik bleek een fantastische schoonmaakster te zijn, want als alles netjes en schoon was in de keuken, mocht ik meewerken op de babyafdeling. Die keuken glom en glitterde net zo stralend als ik wanneer ik naar 'mijn baby's' kon. Ik mocht ze de fles geven en vertroetelen en vergat de tijd. Ik had drie baby's bij elkaar gezocht: een zwarte, een rode en een witte. En ik had armen tekort. De meisjes moesten me na het werk losrukken, om naar onze kamers in het paviljoen te fietsen.
De tweede stageplek was een bejaardenhuis voor drie maanden. Ik werd daar knettergek van oudjes groeten en eten brengen aan de lopende-band. Zó kon ik niet met de oudjes omgaan die ik best aardig vond en een beetje wilde leren kennen. Alles wat ik in handen kreeg en breekbaar was, kletterde vanzelf op de grond. Een ander meisje die dit wel een leuke stunt vond, deed mij een graad erger na door een wagen vol met servies, via een loopgang boven de eetruimte naar een verdieping lager om te laten kieperen. Tot de dag van vandaag hoor ik de vrolijke ellende nog kletteren.
Aldaar ontmoette ik mijn eerste vriendje. Op de dag dat het 'aan' was sprintte ik naar de andere meisjes in het paviljoen om het goede nieuws te vertellen, maar viel onderweg plat in de modder.
Alzo aangekomen joelde ik: "Ik ben in de zevende hemel!"

De laatste stageplek was een architectengezin. Meneer en mevrouw en hun twee dochtertjes van vijf en nul jaar. De nonnen hadden mevrouw gevraagd om 'een moeilijk meisje' voor één maand als stagiaire te nemen. Mevrouw weigerde. Maar de hoofdnon - zo vertelde mevrouw me jaren later - had haar gesmeekt het toch één keer te proberen, waarop ze overstag ging.
En zo kwam ik voor een gesprek bij dit echtpaar.
Mevrouw vroeg me wat ik allemaal kon.
"Niets."
Dat vond zij gek, maar ik vond het doodnormaal.
"Wat dóe je dan zoal?"
Daar werd ik verlegen van, want ik dácht alleen maar dat ik wat was, zo was mij geleerd. Dansen durfde ik niet te zeggen want ik schaamde me voor mijn dikke kont. Schrijven durfde ik niet te zeggen want er was me ingepeperd dat ik dom was en schrijven was een intellectuele bezigheid.
"Tekenen."
Het echtpaar wilde tekeningen zien van mij. Vervolgens kreeg ik te horen dat ik talent had en men stuurde me naar het creatief centrum. Daar stond ik voor het eerst achter een echte schildersezel portretten te tekenen met houtskool. Tot verwondering van de leraar tekende ik treffend na wat ik zag.
Ik had het prima naar mijn zin in het gezin, maar in het huishouden was ik ongeschikt vond mevrouw. Nou, dat was een heel andere mening dan die van mijn moeder!
Mevrouw en ik lachten heel wat af, behalve toen ik de gehaktballen had laten aanbranden omdat ik was opgegaan in het knutselen met de oudste dochter. In de keuken zag alles blauw en zwart. Samen met beide kinderen werd ik opgesloten in de ouderlijke slaapkamer tot mevrouw alles weer schoon had gemaakt en wellicht haar woede had geventileerd.
Voor het examen moest ik een paar sokken breien. Daar had ik geen zin in dus breide ik twee lappen van grove witte wol en haakte elke lap aan elkaar met bruine wol zodat ik mijn voeten erin kon steken. Dat was snel klaar en best mooi. Apart! En zo werd ik door mevrouw 'eendenvoet' genoemd.
De nonnen waren minder blij omdat meneer me naar het creatief centrum had gestuurd en er sprake was van de kunstacademie óf de deva-vakschool.
Meneer vroeg: "Wat wil jij?"
Dat was me nog nooit gevraagd. Ik dacht dat meneer me zou bespotten als ik iets wilde want ik had niets te willen en moest niet denken dat ik wat kon, dus ik wist het niet.
Maar meneer was slim en tekende twee bomen. De een was keurig met nette lijnen en de ander expressief. De eerste ging voor de deva-vakschool en de tweede voor de kunstacademie. Ik koos voor de tweede omdat je niet binnen de lijntjes hoefde te blijven.
Via het creatief centrum waar een leraar van de kunstacademie les gaf, werd ik aangenomen! Ik op een academie! Dát kon toch niet!
Omdat ik geen mavo had gehad kwam ik op de avondschool.
Inmiddels was ik mooi slank geworden, want mevrouw die was bevallen van haar laatste dochtertje, wilde lijnen en ik ook en zo gingen we samen aan de lijn.
Mevrouw stopte met onze beroemde 'muizenhapjes' toen ze op gewicht was. Ik niet. Ik wilde me nooit meer zo'n dik smerig vies varken voelen als ik was geweest.
Ik was zeventien jaar.

En ik kon iets! Ik was kunstenaar! Ik was blij met de erkenning en dat men écht in mij geloofde! Dus vond ik het vreemd dat moeder niet blij voor mij was.
Moeder had een hekel aan meneer, want die man bracht mij op het verkeerde pad, zo vertelde ze mij. Maar toen ik de portretten van opa en oma van vaders kant treffend had getekend, zomaar even op een visite, moest dat de hele familie rond. Moeder was trots op wat ik kon ten overstaan van de familie, maar ten opzichte van mij bleef ze volhouden dat ik moest gaan trouwen en kinderen krijgen, want dat is voor de domme meisjes. Ze vertelde me zo vaak dat ik niet moest denken dat ik wat was, dat ik alleen maar in de belangstelling wilde staan, dominant was, hard en onverschillig, dat ik dat vanzelf ging geloven. Ze suggereerde dat ik een oude vrijster zou worden zonder niveau en erger. Ik werd er bang van, wat moeder me voorspiegelde over wat er van mij zou worden: iemand die niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Ik verzette me met grote boosheid, maar dat maakte de problemen alleen maar groter.
Van een van mijn broers hoorde ik jaren later, dat ook hij soms bang voor zijn moeder is geweest.
"Ik bind jullie aan bosjes en gooi jullie in het water."

Als moeder met mij moest praten, straalde ze een zenuwachtige urgentie uit die me dwong om te luisteren. Ze had iets heel belangrijks te vertellen en het was speciaal 'onder ons'. Ik kreeg dan het gevoel alsof ik was bevoorrecht. Soms gaf ze me cadeau's omdat ik 'de eerstgeborene' was en dat klonk dan als 'heel belangrijk'. Ze zei dat ik meer voor haar was dan de andere kinderen.
Ze zocht een moment waarop we alleen waren om mij deze verhalen te vertellen.
Zo vertelde ze me - jaren later - als in een samenzwering, dat ik zelf naar dat internaat wilde en dat zij mij had erkend als kunstenaar in plaats van meneer. Als ik tegensprak - omdat dit niet waar was - werd ze boos en die boosheid uitte ze met zwijgen. Moeder was altijd beheerst en fatsoenlijk.
Als ik hardop zei wat ze me had verteld, ontkende moeder alles en huilde dat ze het niet meer wist en heel veel van me hield en dat ik haar haatte. Een ander had het gedaan en dat kon je niet meer terugdraaien. Ze kon er écht niets aan doen als ze verkeerde dingen deed, klaagde ze.
Zus en broers geloofden niet meer in wat ik beweerde over mezelf, als dat in tegenspraak met moeder was. Moeder kon mij diep vernederen, door mij in mijn ongelijk te zetten zodat ik gezichtsverlies leed ten opzichte van mijn jongere zusje en broertjes.
"Kijk, dat doet ze zelf, wat een doa dea, dat doet ze zelf!"
Als ik pijnlijk geraakt wegrende zei ze dat ik hen afwees.

Meneer was inmiddels mijn tweede vader geworden en hij hielp me in het zadel als kunstenares. Wij hadden samen eindeloze filosofische gesprekken en hij vond me wijs voor mijn leeftijd.
"Twee zielen één gedachte", zei hij over ons.
Na een feestje met zijn kunstenaarsvrienden ben ik onwel geworden en heb zijn pak onder gekotst. Hij droeg me naar de zolder van hun huis en heeft me als een kind in bed gestopt.
Op een dag nodigde moeder dit echtpaar uit voor een visite. Meteen nadat ze met mijn ouders hadden gepraat - ze stonden nog in de keuken - vertelde meneer me dat ik hem te veel adoreerde en nam iets meer afstand van mij.
Het laat zich gemakkelijk raden wat er is besproken. Een meisje van zeventien en een man die twintig jaar ouder was, dat kon niet goed gaan. Daar bovenop de familienaam, het imponeren met geld en de overtuigende manier waarop moeder haar wil op kon leggen aan anderen.
Op dezelfde 'mysterieuze' manier ben ik beppe en pake kwijtgeraakt. Wanneer er iets belangrijks was gebeurd in de familie vertelde moeder dat niet aan mij. Als ik dat dan gemist had, zei ze dat ik niet geïnteresseerd was in hen. Zus en broers geloofden haar. Uiteindelijk sloot ik me af van het familiegebeuren zodat ik de pijn van uitsluiting en vernedering niet meer hoefde te voelen.
Jaren later - ik was drie-en-twintig - is mijn 'tweede vader' mij komen bezoeken in een verbouwd kippenhok alwaar ik toen woonde, want in plaats van kunstenaar was ik hippie geworden en hij wilde weten hoe dat zat. We praatten samen op onze ouderwetse eerlijke en diepgravende manier.
"Ik heb je te vroeg in de steek gelaten!"
Hij keek me recht aan alsof hem plots iets duidelijk was geworden en ik zag dat ik de waarheid mocht zeggen.
"Ja."
Op zijn gezicht stond verwarring, alsof hij zich afvroeg waarom hij dat heeft gedaan en het antwoord niet wist.

Op mijn achttiende was ik mager. Men vertelde me niet meer dat ik 'mooi slank' was. Men keek bezorgd. Hoeveel ik woog weet ik niet meer.
Het ging uit met mijn eerste vriendje omdat ik geen vaste relatie wilde. Seks boeide me niet en ik had het te druk met te veel geheimen over het negeren van eten, veel bewegen en schriftjes vol met diëten om de calorieën te tellen. We hadden anderhalf jaar verkering gehad en ik snapte niet dat men verdrietige liefdesliedjes kon staan zingen, het was veel te erg!

De school was begonnen en ik had medestudenten ontmoet die op kamers woonden. Dat wilde ik ook! En al snel had ik een kamer samen met een andere studente.
Mijn moeder bood aan een huisje voor mij te laten bouwen aan haar huis als ik thuis zou blijven. Ook bood ze me een auto aan in de ruil dat ik thuis zou blijven wonen. Ik vond dat raar. Eerst zet ze me eruit en als ik zelf weg wil, wil zij dat ik blijf! Maar ik liet me niet omkopen, voor mij ging de wereld open, ik twijfelde niet over mijn eigen plan. Dus pakte ik mijn spullen in het bedrijfsbusje en zei: "Rij jij, of rij ik?"
Rijbewijs hoorde immers bij de opvoeding. Gelukkig keerden haar eigen daden ook wel eens tégen haarzelf terug.

Eenmaal op kamers zette de anorexia zich door, totdat ik de liefde vond waar ik wel klaar voor was, al vond ik hem op het eerste gezicht maar een klungel die zich veel te doorzichtig aan me opdrong. Net toen hij het opgaf, ging bij mij de vlam branden. Ik was negentien en hij drie-en-twintig. Mijn vriend was een lange zwartharige studiegenoot met een grote neus, spatels van handen en de romantische onschuld zelve. En hij had een auto. Een mini beschilderd met rode vlammen. Alsof de auto in brand stond. Zo'n mooi autootje had mijn moeder me niet kunnen geven! Als we samen de bocht om scheurden stak hij zijn elleboog uit om mij zachtjes tegen zijn arm te laten leunen. Zo galant!
En ook school was een feest, ik voelde me er als een vis in het water. Ik die ervan overtuigd was dat ik op de kunstacademie de slechtste zou zijn, werd al snel uitgenodigd voor een expositie. Eigenlijk had ik willen schilderen, maar dat lokaal zat vol en zo kwam ik in de boetseerafdeling terecht.
In het atelier van de stadsbeeldhouwer en bronsgieter - die een vriend van meneer was - had ik vier beeldjes gemaakt van danseressen in was. Hij was verbaasd dat ik dat zonder model kon, waarop hij aanbood er twee voor een vriendenprijsje in brons te gieten. Vervolgens bood mijn leraar aan, die ook stadsbeeldhouwer was, om samen met mij de andere twee in lood te gieten in zijn atelier, als studie. Ook heeft hij mijn portret geboetseerd dat later in een museum heeft gestaan hoorde ik nadat hij was overleden.
Ik zat er veelbelovend en warmpjes bij. Ik was smoorverliefd. En mijn vriend was net zo verliefd op mij als ik op hem. Heus, ik was niet zo'n slecht en ook niet zo'n dom meisje als moeder beweerde. En ik kon wel iets en andere mensen vonden me wel aardig. Dat zou moeder toch ook inzien?

Ook moeder vond hem leuk. Mijn vriend en zij konden goed met elkaar overweg en dat vond ik fijn. Hij vond mijn moeder een geweldige zakenvrouw.
Het was een verrijking om haar als zakenvrouw te zien. Daar kon ik best trots op zijn.
Op den duur begon ik de manier waarop mijn moeder over mijn vriend sprak een beetje vreemd te vinden. Alsof ze geheimen met hem had. Maar daar kon ik mij niets bij voorstellen.
In die tijd kreeg ik voor de tweede keer anorexia en deze keer vergezeld met drank, straatvrees en hyperventilatie. De aanleiding was dat ik vreetbuien had gehad. Ik vrat marsrepen, zakken drop en kon geen patatzaak voorbij lopen. Ik geloof dat ik een heel brood heb opgegeten met pindakaas bij mijn vriend thuis. Een mens eet niet alleen omdat hij honger heeft, maar ook om de beweging van eten te maken, zo ontdekte ik voor mezelf.
Mijn vriend woonde in een arbeidswoninkje met een oude buurjongen van hem en ik trok er al snel bij in. Maar onze huisgenoot mocht mij niet en noemde mij oliedom omdat ik nog nooit had gehoord van het betalen van de huur van een huis. Werken kende ik wel en aanpakken kon ik ook wel, maar niet dat je er geld voor kreeg, laat staan dat je dat waard kon zijn!
Mijn ouders hadden mij altijd onderhouden. Werken was leuk en geldgebrek kende ik niet en ik had geen flauw benul hoe de wereld in elkaar zat.
Om onze huisvriend tevreden te stellen fietste ik naar de boerenleenbank in mijn geboortedorp, nam tweehonderd gulden op en legde dat op tafel.
"Hier is de huur."
Door deze huisvriend heb ik drie weken in een fabriek gewerkt, waarna ik bij wijze van spreken, kruipend terugkwam. Het was verschrikkelijk omdat ik geen enkel filosofisch gesprek kon voeren met mijn collega's.
Ik was zo naïef als een 'argeloos openstaande achterdeur'.

Later zijn we samen gaan wonen in een flatje en daar ging het fout met onze liefde. Ik was in de war over mijn opleiding en meer met de dansgeschiedenis bezig dan met de beeldende kunst. Dans is tot op heden mijn grote liefde. Ik herinner me dat ik in blinde woede met mijn vuisten op de rug van mijn vriend inhakte, omdat hij me zijn rug toekeerde toen ik met hem wilde praten. Waar ik over wilde praten weet ik niet meer. Meestal ging het over mijn moeder en hij geërgerd: hou toch op over je moeder.
In die tijd begon ik te twijfelen over mijn vriend. Ik had een vriend nodig die wilde praten met mij en naast mij stond. Het leek alsof hij steeds meer op mijn familie begon te lijken. Hij verdedigde mijn moeder ten opzichte van mij.
Steeds verder trok ik me terug in een van de kamers die wij als atelier hadden gemaakt om eindeloos te tekenen bij lamplicht, overdag, onder invloed van alcohol inhakkend op mijn ondervoed lichaam.
Langzaam sloop het erin: mijn vriend stond niet meer naast mij, maar naast mijn moeder en op het diepste punt van deze ellende, duwde hij me met geweld in onze auto en reed me naar mijn moeder, dwong me eruit en reed weg. Moeder pakte me beet en hield de deur dicht zodat ik er niet uit kon. Ik zag onze auto wegrijden met mijn leven erin. Ik bleef schreeuwend achter. In blinde wanhoop trok ik vruchteloos aan de jassen aan de kapstok.
Ik kan me maar vaag herinneren dat ik ooit twintig en eenentwintig jaar ben geweest. Dus wat in deze tijd precies is gebeurd weet ik niet meer dan veel drank; weinig tot niets eten; angst als er iemand was die mij wel serieus nam; van de hemel naar de hel dromen; angst; strompelen naar een hemel; angst; op blote voeten in het warme zand terug met alleen een jurkje aan dat over mijn botten gleed en zo was alles weer veilig en goed.

Iemand heeft eens gezegd: een gezin kan een concentratiekamp zijn. Voor mij was het dat in de tijd dat ik terug keerde in het ouderlijk huis. Het was een psychisch concentratiekamp. Ik kon niet meer stoppen met de anorexia en met de drank in haar kielzog als 'troost', tot ik flauwviel achter het stuur van de auto. Mijn moeder zat naast mij. Gelukkig stonden we in een file. Ik was 46 kilo en niet van plan te stoppen met de zelf-marteling.
Thuis liet moeder een dokter komen.
"Nog één onsje en ik neem je mee naar het ziekenhuis."
Dát wilde ik niet omdát dit betekende dat anderen de macht over me zouden nemen, keuzes voor mij zouden maken en dat was nou juist waar ik bang voor was.
Ik begon te eten met dezelfde reden als ik gestopt was: angst voor overmacht. Ik moest het stuur van mijn eigen leven nemen óm te leven - en dat had ik nog nooit mogen doen - door eerst weer te gaan eten en dat was beangstigend. Ik moest weer leren te vertrouwen op mijn lichaam, dat het in staat was voedsel te verwerken in plaats van de anorexia mijn lichaam te laten dicteren.
Maar onder het toezicht van mijn moeder was dit onmogelijk! Hoe kon ik mijn luchtkasteel verlaten als ik rechtstreeks in het slangenparadijs van mijn moeder belandde? Ze keek naar mij met dat triomfantelijke lachje op haar gezicht, alsof zij de overwinning had behaald.
"Eet je boterhammetje maar op."
Ze kleineerde me en deed alsof ze zich per ongeluk versprak.
"Oh, dat mag ik niet zeggen van de hulpverlening."
Ze genoot van de rol van 'de bezorgde moeder'.
"Nog een hapje."
Ik liet de boterham staan.
In de avonden ging ik naar de kunstacademie samen met een medestudent in zijn auto en klaagde tegen hem over mijn moeder.
"Jij moet weg bij je moeder."

Dát was het. De verboden waarheid. Mijn moeder maakte mij ziek en ongelukkig. Het voelde alsof ze mijn ziel opzoog en er niets meer van mij overbleef. En nu had ik iemand die dit 'weten' bevestigde. Die bevestiging was voor mij heel belangrijk omdat ook de hulpverlening die ze voor mij had gezocht op mij in praatte dat ik moest eten voor mijn moeder, want ik deed mijn moeder zoveel verdriet. Moeder werd het slachtoffer en ik werd de dader.
Die ene zin, dat kleine stukje erkenning van mijn studiegenoot, maakte de kracht vrij om voor mezelf te kiezen, tégen de wil van mijn moeder in. Ik was zeer gemotiveerd om te genezen. Ik wilde léven!

Nadat ik met mijn moeder had gebroken, herstelde ik lichamelijk van de anorexia en ook van de drank. De afstand van de moeder luchtte me enorm op. Nu kon ik me in alle vrijheid richten op mezelf en wat ik zelf wilde. En dat was een boterham eten, gesneden in vier stukjes met de krant erbij. Oergezellig en verrukkelijk zo op mijn uppie!
Mijn inmiddels ex-vriend had een onderkomen voor zichzelf gevonden en ik zou onze flat overnemen. Wat een heerlijkheid om een eigen huisje te hebben!
Ik moest een uitkering aanvragen omdat ik op de avondschool zat. De RWW destijds. Dat was een uitkering voor schoolverlaters. Mijn eerste eigen geld! Ik was er dolblij mee.
Mijn ex-vriend leerde me hoe ik de rekeningen moest betalen en ik telde mijn inkomsten en vaste uitgaven en rekende uit hoeveel ik kon besteden in het dagelijks leven. Ik was twee-en-twintig en heb geen traan om mijn vriend gelaten alsof de liefde met wortel en al was uitgerukt.
Ik hield meer geld over dan ik dacht omdat ik heel zuinig leefde. Máánden kon ik erover doen om iets te kopen wat ik gewoon mooi vond omdat ik genoot van de vrijheid dat ik dat zelf kon beslissen en ook bang was dat mijn nieuwe vrijheid mij weer afgepakt werd als ik niet genoeg geld overhield.
Voor het eerst was ik zelfstandig. Feest!
Om niets meer te weten van de calorieën besloot ik ook maar meteen biologisch te gaan eten, want die calorieën kende ik niet uit mijn hoofd zodat ik niet in de verleiding zou komen ze stiekem te gaan tellen. De biologische kwark is nooit meer zo verrukkelijk geweest als toen mijn tenen ervan krulden!
En zo stelde ik een plan op voor mezelf om langzaam aan te komen tot twee-en-vijftig kilo. Zoveel kon ik toen verdragen, mijn menstruatie kwam weer terug en de weegschaal ging eruit.
Maar er was iets veranderd. Het viel me op dat ik niet meer wist hoe ik contact moest maken met kinderen. Ik had het vreemde gevoel dat ik iets kwijt was geraakt en wist niet wat. 'Er is me een been afgehakt en ik moest blij zijn dat ik die andere nog had en nog kan lopen', zo schreef ik in mijn dagboek en gedichten.
De metafoor was de echo van de moeder. Ik was bestolen van de ambitie om mezelf te kunnen ontwikkelen met de gaven die ik had. Het werk van de domme meisjes - het 'been' dat ik nog had - was goed genoeg voor mij. Ik was miskend tot diep in mijn ziel, maar mocht dat niet weten. En zo werd het onmogelijk mezelf te erkennen. Om te geloven in mezelf.
"Jij hebt geen anorexia gehad, dat was aanstellerij en aandacht vragen."
Elk persoonlijk gevoel en elke eigen ervaring, werd weggepoetst. 
Wat ik ook bedacht om te doen, het voelde zinloos. Ik had angst dat ik te groot over mezelf dacht en dan af zou gaan. Ik heb hele danschoreografieën bedacht waar ik nooit iets mee heb gedaan. Maar als ik in de kroeg op de dansvloer stond, ging iedereen aan de kant om mijn kunsten te bewonderen.
'Zit je op ballet?'
Nee, ik ben psychisch geamputeerd en weet dit nog niet....Ik heb talenten en gaven en doe er niets mee want ik zie het nut er niet van in en ik weet niet waarom dat zo is. Ik ben bestolen en ik weet niet waarvan. Ik ben niets en daarvan ben ik de schuldige.
De wonden zaten diep in mijn uit elkaar gereten ziel.

Elke avond ging ik trouw naar school en werkte met veel inspiratie aan mijn kunsten. Door anderen werd ik serieus genomen, maar mezelf kon ik niet serieus nemen. Ik stak de draak met mezelf, hing de nar uit, spotte met mezelf zoals mijn moeder mij te kijk had gezet. 'Ik ben maar een kunstenmaker, let maar niet op mij'.
Andere studenten geloofden in hun eigen talent, hadden zelf voor de school gekozen en dat stuiterde me tegen de borst: die mensen durfden zich zomaar te verbeelden dat ze kunstenaar waren en dat ze iets konden! Het kwam niet in me op dat het gezond is om in jezelf te geloven. Maar van hun kant werd ik gezien als een verwaande kwast omdat ik vond dat anderen je moesten 'ontdekken', zoals met mij gebeurd was. Ik dacht dat alles vanzelf moest gaan.
Nadat ik van de kunstacademie af was, wilde ik nog maar één ding: over mijn gevoelens praten. Mijn échte gevoelens om te delen met andere mensen. En de liefde die ik nog menig keer zou ontmoeten en zien verdwijnen als de cavia's en de konijnen van mijn zusje die inmiddels ook overhoop lag met onze moeder.
"Ik heb drie levens verwoest." heeft moeder later bekend.

Deze moeder lijkt het leven te zien als een spel waarin mensen slechts pionnen zijn zonder gevoelens, zonder een eigen wil en overtuigingen. En die pionnen dicteert zij zonder gewetensbezwaar. Als het haar uitkomt hen te prijzen, doet ze dat, als het haar uitkomt hen te vernederen doet ze dat. Als het uitkomt de een tegen de ander op te zetten, doet ze dat. Alles draait om het doel dat zij heeft vastgesteld voor zichzelf en waar de ander bruikbaar of onbruikbaar in kan zijn. Als er iemand dat doel in de weg loopt, dan zijn alle middelen geheiligd om haar doel te bereiken.
Zij mag zeggen wat ze wil, het wordt automatisch vergeven in de loyaliteit die van kinderen wordt verwacht ten opzichte van hun ouders. Wie klaagt over zijn ouders is niet volwassen volgens deze maatschappij. Op deze manier kan een vrouw als mijn moeder rustig haar gang gaan, levens verwoesten en er ook nog applaus voor krijgen.

Tot mijn dertigste ben ik bang geweest dat mijn vader mij zou komen halen met de boodschap dat ik op moest houden te doen alsof ik volwassen was, want dat was ik niet. Moeder maakte zich bezorgd om mij. Ik moest gewoon naar huis komen. 
Een vriend heeft me verteld dat mijn ouders geen zeggenschap meer over me hadden omdat ik meerderjarig was. Dat verdreef die angst.

Of ik nu beeldend kunstenares, danseres, schrijfster of een moeder van twaalf kinderen zou zijn geweest, heden weet ik, dat mijn moeder elke ontwikkeling én succes in mijn leven had geblokkeerd en afgebroken wat mij lief was. Dat kon ze doen via mijn, met onterechte schuldgevoelens beladen en verwarde hart, én met de samenleving als haar bondgenoot.
"Jij hebt niets bereikt!"
De laatste keer dat ik schuldbewust met haar door één deur probeerde te gaan, parkeerde zij een erfenis van mijn - in 2003 overleden - vader, op haar naam zonder mij te betrekken in deze zaken. Ze dreigde mij met de dood. En dan in 2010 zoekt ze contact met mij omdat ze iets belangrijks te vertellen heeft.
Ze heeft berouw.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten