donderdag 27 februari 2020

Inleiding.






Welkom op mijn blog. 








Hieronder staan drie verhalen die je het beste kunt lezen in de volgende volgorde:








1 De verboden waarheid.

2 Het berouw.

3 De erfenis. 

De erfenis.

Na de dood van mijn vader in 2003, had mijn moeder zijn erfenis die hij mij had nagelaten in de vorm van een legaat, op haar naam geparkeerd. Ik had het toegestane vermogen van een bijstandsmoeder belastingvrij op mijn rekening kunnen ontvangen. En dat wist ik niet.
In 2004 was ik succesvol bezig de eerste weggeefwinkel van onze stad op te richten en daarmee zou ik eind dat jaar in het jaarboek van de stad komen. Ik was hartstikke druk. Mijn geldloze ondernemerschap voelde als een ode aan mijn overleden vader.
Destijds dacht ik dat een erfenis opgegeven moest worden aan sociale zaken, wanneer beide ouders waren overleden. Dat klopt. Maar deze moeder heeft haar kinderen gelegateerd en ze tijdelijk onterfd om hen het geld te kunnen geven. Als zij overlijd worden wij weer erfgenamen. En dat legaat had ik wel moeten opgeven als uitkeringsgerechtigde én grotendeels kunnen ontvangen als ik dat had gedaan. Maar moeder had anders besloten en alleen mijn zus en broers het geld uitgekeerd. Mij niet.

Moeder had me rond 2003/4 verteld dat het parkeren van dat geld 'legaal' was, maar ook een 'geheim'. Het was 'ons geld, mijn geld'. Na haar berouw wilde ik van dat 'legale geheim' af. Telkens was ik bang dat een ambtenaar erachter zou komen. Ik hield me altijd braaf aan de regels omdat ik bang was voor die harde klantmanagers. Ik had een goede reputatie om het vele vrijwillige werk dat ik heb gedaan op maatschappelijk en kunstzinnig gebied. Ik wilde dat geheim van mijn moeder destijds niet en ik wilde nu helemaal geen geheim met deze vrouw! De enige manier om er vanaf te komen, was: het geld aangeven.
Het was een sprong in het pekzwarte diepe toen ik in oktober 2011 op het maandelijkse inkomstenformulier melde dat ik een erfenis had gekregen, en daarmee, voor mijn gevoel, de kant van de gemeente koos tégen mijn familie.
Omdat ik geen cent - dan mijn eigen uitkering - op mijn rekening had staan én geen bewijzen, plus een ongelooflijk privé verhaal, verliep dit alles uiterst verwarrend.
De muis in het pakhuis had het vuur geopend. Zat klein en doodsbang gevangen tussen twee tonnen met peperduur vuurwerk: de sociale dienst en mijn familie.
Van mijn familie kreeg ik geen bewijs en de ambtenaar 'blafte' bewijs zonder uitleg.

Als eerste 'bewijs' viel er een dikke enveloppe A4 formaat op mijn deurmat. Het was ergens eind november 2011. Op sjabbat. Moeder komt altijd pesten op sjabbat. Ongewenste telefoontjes, brieven per post, e-mail, alles komt op sjabbat.
Ik maakte de post open en vond de rekeningen van mijn erfenis op de naam van moeder. Fikse sommen met geld schoten mijn bevattingsvermogen voorbij. Het bedrag zag ik nu voor het eerst. Het waren privé rekeningen. Geen officieel bewijs.
Ze had ermee gebankierd en gerentenierd, uitgeleend, aan mij gegeven, en ik zag dat ze mijn naam zelfs had vermeld als was ik zelf naar de bank geweest. Moeder had mijn geld beheerd alsof het van haar was!
Overstuur belde ik de enige rijke kennis en christen die ik kende. Hij kwam meteen en bladerde door de map net zo verbijsterd als ik.
"Wist jij dit?"
"Nee!"
Dan bladerde hij verder met zijn neus in de papieren onder gebogen schouders draaiend op mijn piepende bureaustoel op wielen.
"Wist jij dit?"
"Nee!"
Dat gebeurde nog eens en telkens als ik 'nee' zei scheurde er iets in me los: ik heb niet gedaan wat mijn moeder doet....ik heb niet gedaan wat mijn moeder doet.....ik heb niet gedaan wat mijn moeder doet. Moeder is verantwoordelijk voor haar eigen daden. Ik had deze rekeningen nog nooit gezien, ik kende het bedrag niet en ik had niets gekregen. Mijn ongezond gemanipuleerd verstand trok aan mij om de verantwoording op me te nemen van wat zij had gedaan, maar de zuigkracht van deze hersenspoeling won het deze keer niet dank zij de nuchtere concrete vragen van deze kennis.
Haar leugens moeten mijn overtuigingen zijn. Willoos overgeleverd moest ik de schuld op me nemen van de misdaden van mijn moeder! Door achter elkaar 'nee' te zeggen, maakte ik mezelf vrij met de waarheid die uit mijn eigen mond kwam en was perplex.
Wat een doortrapte vrouw is dit!

Uiteindelijk heb ik de notaris van mijn familie op kunnen sporen en zelfs zonder paspoort het testament gekregen. De notaris vond het een vreemde zaak.

Ondertussen stuurde moeder mij naar hun boekhouder. Deze man nodige me uit op zijn kantoor alwaar ik rond mocht kijken als ik dat wilde, maar het archief was uiterst geheim. Deze man praatte met dezelfde zachte verhevenheid over de financiën van het bedrijf als mijn moeder en hield me daarmee aan de lijn. Ik ben er niet geweest.
Ze stuurde me naar mijn broer die hetzelfde deed. Hij kwam bij me langs met een verhaal over zwaar persoonlijk leed, met de boodschap dat hij pas iets te klagen had, niet ik. Ook van hem werd ik niets wijzer. 

Moeder stuurde de rekening. Ik heb niet betaald.
De boekhouder had drie keer - zonder mijn medeweten - naar sociale zaken gebeld om die privé rekeningen met de gemeente te bespreken, maar de lijn was drie keer bezet.
We keken elkaar aan: was dat Gods bescherming?
De boekhouder en mijn jongere broer zagen mij als een klein kind dat deze zaken niet zelf kon besturen. Maar moeder onthield mij van informatie. Hoe kon ik deze zaken zelf besturen als ik niets wist? Daarbij walgde ik meer dan ooit van de bijna heilige manier waarop de boekhouder, mijn broer en moeder met geld omgingen. Mijn wanhoop hield ik niet verborgen, want ik dacht nog steeds dat moeder wel iets om mij zou geven. Huilend hing ik aan de telefoon.
"Ik geniet zo van dit contact."
Het drong niet tot me door wat ze zei.
"Ik heb je bestolen."
Ze zei het met een lief stemmetje.
"Het is voor je begraaafenis."
"Heb ik geen begrafenisverzekering dan!"
Ze zweeg.
"Ik zal er altijd voor je zijn", zweemde ze aan de telefoon nadat ze me een van haar 'eeuwige liefdesverklaringen' met een verheven stem had geproclameerd. Ik confronteerde haar letterlijk met de doodsbedreiging : "Het doel heiligt alle middelen, er moeten nu eenmaal dooien vallen, ook als jij dat bent. En wat daarmee?"
Ze zweeg.
Waar droomt dit mens over?
Ze had genoten van de smeekmails die ik had geschreven en telefonisch had gezegd? Mij te zien lijden was haar genot? En wat bleef er nog over van dat 'berouw'? Is mijn moeder in staat om dit te doen?
Aan wie kon ik dit bizarre verhaal geloofwaardig vertellen dat mijn moeder mij bestolen had, dat ze genoot van mijn verlies, dat ze me dood wilde en het geld [alvast?] voor mijn begrafenis had geparkeerd? Niemand. Zelfs mezelf niet.

"Wat is dit voor een moeder?"
Menig keer hebben de ambtenaren van sociale zaken dit geroepen. Ze stelden me vragen over het huis alsof het mijn bezit was. Ik wist niets te vertellen. Het erf van mijn vader was 'mijn speelplaats, de pony's, de boomgaard...' Het werd als het ware onder de hamer gelegd als was het van hen. Ik kreeg last van plaatsvervangende schaamte en ook een beetje trots. 'Dát wist je niet hé, omdat je eigen sociale aannames je verblinden. Je keek neer op mijn twense accent, mijn hopeloze status, mijn armoedige bankafschriften en bijbehorende kringloopkleding en dacht dat je wist wie ik was'.
"Waarom heeft uw moeder recht op dat financieel bedrag?"
Een grote som geld werd me onder de neus geschoven waarvan ik geen flauw idee had en ik zei broodnuchter: "Waar heeft mijn moeder géén recht op!"
Inmiddels was hen wel duidelijk dat hier een gedupeerde uitkeringstrekker zat, die met de dood werd bedreigd en bestolen door haar rijke hardwerkende moeder en die echt niets wist en geen cent te veel op zak had. Ik heb verteld hoe mijn moeder me om de tuin leidde met het parkeren van mijn geld.
"Ik vertrouwde mijn moeder."
Wie kon dáár iets tegen hebben? Ik had in 2004 geen formulieren gevraagd aan mijn moeder, omdat ik er vanuit ging dat al het geld van moeder was en zij haar eigen kinderen niet zou belazeren. Maar ook om de 'rare' manier waarop zij praatte als het om haar geld ging en geen open kaart speelde. Het vragen van deze formulieren had geen zin. Een van mijn broers had geprobeerd het testament in zijn bezit te krijgen, zonder resultaat.

Het vragen naar hulp.
Midden 2012 begon ik te beseffen dat ik dit niet aankon. Het duurde te lang en ik zat te lang in onzekerheid betreft geld. Ik had juridische hulp nodig. Maar ook psychische. Pas eind 2012 vond ik via mijn schoonzus een goede advocaat. Voor psychische hulp moet je eerst naar je huisarts.
De eerste huisarts had ik al jaren en deze was geschokt toen hij me aanhoorde en zag. Ik wilde een psycholoog. Ik was bang en zeer kwetsbaar. Maar mijn huisarts had niets met psychologie en ik moest maar gewoon met mijn moeder omgaan, ik was sterk genoeg, vond hij.
Geen huisarts of hulpverlener heeft me ooit weer zo kwetsbaar gezien als ik deze eerste keer was.
Maatschappelijk werk meldde dat mijn hulpvraag niet goed was. Ik had nog nooit zoiets idioots gehoord als een 'foute hulpvraag'!
Een geestelijk verzorgster vroeg me of ik mijn leven niet te veel door mijn moeder liet overheersen. Standaardvragen die standaardantwoorden afdwingen en het probleem bagatelliseren.
Slachtofferhulp vond dat ik het verhaal wel mooi kon vertellen. Hij vond dat ik ritmisch praatte en rijmde. 'Ga lekker bellen met Sensoor'.
Een huisarts zei na enige tijd minachtend: "Dat hou je wel lang vol."
Ik heb hem gevraagd wát ik lang volhoud en geen antwoord gekregen.
Een psycholoog vroeg of ik wist dat er oudermishandeling bestond. Dat wist ik en ik vroeg me af waarom volwassen kinderen hun ouders mishandelen.
"Hebben die ouders hun iets misdaan?"
De jonge psycholoog was zijn tekst kwijt.
Ten slotte wilde hij met me met angststoornissen doorsturen op voorwaarde dat ik niet over mijn moeder mocht praten.
"Is dat de goede hulpvraag: zeggen dat je angststoornissen hebt?"
"Ja."

Als ik niet over mijn moeder mag praten heb ik verder geen problemen meer, heb ik niet gezegd. Ik was woedend.
Het is maar goed dat ik een verstandig mens ben....

Foute hulpvraag: Help ik verdrink!
Goede hulpvraag: Ik heb een zwemstoornis.


In deze tijd ben ik voor het eerst in mijn leven gestalkt door vreemde mannen. Er werden destijds meer vrouwen onzedelijk betast in een park. De dader liep schuin achter mij. Zijn agressieve concentratie ademde bijna letterlijk in mijn nek. Ik maakte me plotseling klein en deed alsof ik wat zocht in mijn tas, zodat hij wel voorbij moest lopen. Later wachtte hij me op in de bosjes. Toen werd het eng. De zon scheen en er waren te veel mensen op de been. Ik bleef op de openbare weg. Zo ben ik van hem afgekomen.
Tijdens de melding bij de politie dacht ik dat ze zouden vragen of het aan mij lag. Ik dacht: ik ben kwetsbaar en dus lok ik het uit. Mijn schuld. Het liefst had ik mijn hart uitgestort. Ik was voor het eerst in mijn leven zo gruwelijk eenzaam! Maar de politie vroeg me niets dan alles over de dader, de tijd, de kleren, zijn postuur, de plaats én toen gingen ze erop af!
Het voelde als een verkeerd om aangetrokken trui die weer recht getrokken werd. Geen tijd voor een trauma. Geweldig.
Je moet het kwaad bestrijden.

Mijn zoon is al jaren mijn steun. Gelukkig heb ik sinds 2018 mijn enige en beste vriendin die telkens weer klaar staat om naar mijn verhaal te luisteren, zonder te oordelen of te roddelen. Ze is opgevoed in een eenvoudig harmonieus gezin. Zonder haar was ik gek van de eenzaamheid geworden.
In de buurt, kerk en stad wordt er over me geroddeld.
Niet de huisarts maar een psycholoog zou mensen moeten doorsturen naar de passende psychologen. Huisartsen zijn goedkoper heb ik me laten zeggen door een psychiater die het ook niet eens was met deze regeling.
Money, money, money, is de baas over alle mensen.

En God? Na haar 'berouw' was ik Hem kwijtgeraakt. Ik voelde me bedrogen, want ik had gebeden voor gerechtigheid en kreeg leugens voorgeschoteld. Stenen voor brood, zo voelde het. En ik was bang dat ik een zware zonde had begaan door die erfenis aan te geven tegen de wil van moeder.
Heden weet ik dat moeder met dit berouw God heeft bedrogen. En mij.
Heden weet ik dat het zeer goed is dat ik de erfenis heb opgeven, want geen ambtenaar had, na de dood van moeder, geloofd dat ik NIET onder één hoedje met haar heb gespeeld, wanneer deze zaken pas dán het licht hadden gezien. Juist omdat ik het zelf heb opgegeven, bewijst het tegendeel.

Het afronden van de erfeniszaken.

Er werd duizend euro gemist van de erfenis. Hoe of dat zat, vroeg de gemeente aan mij. Dat wist ik uiteraard ook niet. Mijn advocaat stuurde, op mijn verzoek, een brief naar mijn familie met deze vraag. Op deze officiële manier moest moeder wel antwoord geven. Moeder liet haar boekhouder een kladje sturen met daarop alle bedragen die ze mij had gegeven en die mij in kosten werden gebracht door haar, máár die zij mij had kwijtgescholden door duizend euro van mijn erfenis af te halen. Ik las het door met mijn advocaat en kon meer dan de helft van de bedragen niet verklaren. Moeder had alles wat ik had gekost als lid van dit gezin, netjes volgens de voorschriften van de laatste vijftien jaar, in schulden gebracht!
De gevaarlijke 'genade' van de vrouw die denkt dat ze God is: sla erop los en ga dan wonden helen als 'de goede moeder'.
En ja, 'kladjes' tellen ook mee.
De gemeente wilde me eerst in schulden brengen dat ik schenkingen had aangenomen uit dat legaat, maar toen ik verbijsterd riep dat dit MIJN EIGEN GELD was dat door moeder is gestolen, hebben ze alles kwijtgescholden. In mijn beleving is het woord 'kwijtschelden' niet juist. Het passende woord is 'gerechtigheid'. Ik had immers recht op de erfenis van mijn vader om vrij mee te doen wat ik wilde! Mijn eigen moeder had me dat recht ontnomen. En ik had mijn moeder vertrouwd. En een moeder die haar dochter aangeeft spoort niet.

Door mijn rijke moeder zou ik voor het eerst in mijn leven in financiële schulden komen! Dát trok ik niet! Dat wist ik toen in het voorjaar 2013. Ik was bang dat ik mijn huis uitgezet zou worden; dat moeder me nog steeds huis en haard kon afnemen. Ik wilde weg! Weg van de aarde. De mist in die er toen hing. Ook al kreeg het loeder dan gelijk en kon ze dansen op mijn graf het kon mij niets meer schelen.
Mijn zoon, die een afspraak had, wees me op zijn aanwezigheid: "Ik ga niet weg voordat ik zeker ben dat je er straks nog bent."

Ik was mijn kind vergeten, ik zat klem, muurvast! Ik móest leven.
Schoonzus stuurde haar man met spoed naar me toe. Broer hoorde het verhaal aan.
"Moeder laat zich wel in de kaart kijken, wat dom!"
Dát had ik zelf ook al vaak gedacht.

Gezonde welgestelde ouders zullen altijd een erfenis parkeren voor zoon of dochter in de bijstand, met het oog op dat dit volwassen kind werk krijgt en dan het geld zelf kan meenemen. Ik was fulltime moeder en het zag er niet naar uit dat ik werk zou krijgen. Ik solliciteerde niet eens. Dat wist moeder.

Schoonzus vertelde me na dat 'kladje van de boekhouder' dat ze een bos bloemen voor haar verjaardag had gekregen van haar schoonmoeder en bijna had gevraagd: hoeveel breng je me in kosten op de erfenis?

Een broer is een keer mee geweest naar mijn advocaat, alwaar hij melde dat er een vergadering was geweest onder de familie, maar ik niet was uitgenodigd. Ik hoorde dat voor het eerst. Met een onderlinge verstandhouding naar mijn advocaat legde hij uit dat ze mij daar natuurlijk niet bij konden hebben en mijn advocaat zou wel snappen waarom dat zo was.
Mijn jongere broer die over me praatte waar ik bij zat, als was ik een klein kind. Ik zweeg vernederd omdat ik geen ruzie wilde.
Mijn advocaat zei later tegen mij: "De manier waarop hij dit zei."
Broer is overtuigt dat ik niet spoor omdat zijn moeder hem dat heeft verteld en hij dat gelooft. Mijn advocaat doorzag die houding.

Na het bezoek bij mijn advocaat bracht deze broer mij in zijn auto naar mijn huis en ik wilde snel uitstappen omdat ik bang was voor ruzie als ik er iets over zou zeggen. Maar hij hield me tegen en wilde praten. Er vonkelde een klein beetje hoop op een verstandig gesprek, want hij had spijt dat hij toe had gegeven mij buiten te sluiten. Dat deed me goed. Ik ging weer in de auto zitten en hij zei: "Maar je begrijpt toch wel dat we jou er niet bij kunnen hebben!"
Mijn hoop veranderde zo snel in een enorme vernedering dat ik me niet kon beheersen. Ik reageerde woedend. En voor hem was deze ruzie de bevestiging dat ik inderdaad niet spoorde en zijn moeder wel gelijk had dat er een steekje los zat bij mij.

Dat moeder me niet heeft uitgenodigd op die vergadering is omdat ze wist dat ik het niet eens zou zijn met het parkeren van de erfenis. Dat ik vragen zou stellen. Ze had me moeten vertellen hoe de vork in de steel zat en dat wilde ze niet omdat 'de pionnen geschoven moesten worden naar haar wil'.
Daarom leidde ze mij om de tuin met 'legaal geheim' en zus en broers met 'die is te emotioneel'. En geen van ons had haar door. Wij vertrouwden onze moeder en zij had alles voor ons geregeld op haar [..] manier.

"Als je niet laat zien dat mensen gestraft worden, zaai je kwaad voor de toekomst." Een uitspraak van Prinses Victoria voor 'safe the children'.

'De Nederlandse wet is verkeerd', zei een gepensioneerde man die bij defensie heeft gewerkt en ik op mijn wandelingen regelmatig tegenkom.
"Voor alles moeten er bewijzen zijn, ze moeten het met hun handen kunnen vasthouden en dat gaat ten koste van privé-zaken die je niet kúnt bewijzen."
Een doodsbedreiging is strafbaar en gevaarlijk volgens de wet.
Het bewijs heb ik destijds weggegooid. Voor de rest is het verbaal en psychisch geweld van deze moeder niet te bewijzen. De tweede en zwijgende doodsbedreiging is onmogelijk te bewijzen. Geloof de kinderen nou maar gewoon, dat zeg ik ervan. Als die gedupeerde misdienaars waren geloofd, hadden ze geen tien, twintig, dertig jaar en langer op hun eentje hoeven lijden! Kinderen zetten hun eigen veiligheid niet op het spel, daarvoor zijn ze te afhankelijk van de volwassenen. En volwassenen willen niks liever dan positief over hun jeugd praten, desnoods tot liegen toe voor het fatsoen. En als volwassenen overgaan tot het mishandelen van hun ouders, dan is daar al een geschiedenis.

'De tranen van de kleine mensen zijn dieper, dieper, dieper', zingt het gospel duo Elly en Rikkert Zuiderveld.

Net als alle kinderen van hun moeder houden, hield ik van mijn moeder. Mijn moeder hield niet van mij. Mijn moeder hield alleen van geld. Niet alle moeders houden van hun kinderen.

In mijn wanhoop wilde ik mijn hele erfenis weggeven aan de sociale dienst en ze namen alles meteen aan! Mijn advocaat die daarbij was, legde zijn hand op mijn schouder en zei: "Ik moet respecteren wat mijn cliënt wil, maar hier wil ik eerst over praten."
Ik was compleet verrast. Hij beschermde me tegen mezelf.
Grimmig zei hij: "Ze waren wel erg gretig."
Dank zij hem heb ik een mooi zakcentje van de erfenis van mijn vader mogen ontvangen.

Door een verhuizing in 2014 in verband met afbraak, kreeg ik de kans mijn nieuwe adres niet aan de familie door te geven zodat ik van die perverse brieven van mijn moeder af was.
Brieven die beschreven dat ze ééuwig op mij zou wachten met haar armen wijd en ik stapje voor stapje naar haar terug zou komen. Of dat wij 'twee trotse pilaren' waren met in het midden een brug waaronder woelig, vies water. Dat ik daar niet naar moest kijken, maar naar haar en in het midden vonden wij elkaar.
"Dit is ziek", zei een vriend dertig jaar geleden die ik min of meer dwong deze walgelijke brieven te lezen omdat ik er niet alleen mee wilde zijn. Tenslotte verbood ik haar die brieven te sturen waarnaar ze kaarten begon te sturen met 'de groetjes'. Dat kwam op hetzelfde neer. Af en toe kwam er nog een brief.
Met haar liefste stemmetje kirt ze: "Ik bewaar de brieven aan jou in een 'doooosje', dat is me aangeraden door de zusters in het klooster."
Komt die verheven moederliefde van de katholieke kerk? De waarheid is dat het kind heilig is en niet de moeder.
"Je moeder is een stalker", zei een andere vriend. En al die jaren heeft ze me gestalkt en gepest op jaarlijkse feestdagen. Toen ik vanaf 2007 de sjabbat ging houden, kwamen de pesterijen op sjabbat.
"Oh ja, het is sjabbat", schreef ze dan per ongeluk.
Sinds de verhuizing heb ik dit betreft rust.

Heden doet moeder alles om te weten waar ik woon door helderzienden in te huren, ziekenhuizen af te bellen, wat ze uiteraard niet te vaak kan doen, zo vertelde mijn schoonzus.
Mijn legitimatiebewijs kan ik niet meenemen op straat. Als mij iets overkomt zou het een tweede ramp zijn als men de familie zou inschakelen, ook voor andere mensen. Ik heb de belangrijkste telefoonnummers altijd op zak.

Ik ben opgevoed door een geestelijk geflipte hardwerkende boerendochter die God en gebod op zichzelf toepast en de mensen laat klappen. Ja het is zo dat sommige brute uitspraken van deze vrouw op de lachspieren werken. Ook op de mijne. Haar stoere houding en gedrag met veel geld, wekt bewondering bij de mensen. Als je haar voor je kar hebt zullen al je plannen slagen.

Moeder maakt zich groot, blaast zichzelf op, totdat haar misdaden over haar heen rollen en er niets meer van haar overblijft. Ze heeft gegeten en gedronken en is verzadigd van het kwaad totdat het haar vernietigd.

Ik zou nogmaals kunnen vergeven mits haar berouw oprecht is zodat het tot rechtvaardig gedrag leidt.
Maar een mens die zo geraffineerd en doortrapt is als deze vrouw, veranderd meestal niet.

Mijn vriendin zegt: mens ga dood! Gewoon lekker gaan slapen en niet meer wakker worden.
Dat zou mooi zijn, want dan kan ik dit verhaal afsluiten en de gemeente kan mij uit de bijstand zetten, omdat ik dan moet leven van een erfenis. Dat zullen ze zeker fijn vinden.

"Ik wil rijk sterven."
Dat heeft ze gezegd en ja, ze wist dat dit niet goed was, maar zo moest het nu eenmaal.
Moeder, je bent rijk.
Dat ze rijk wil sterven heb ik aan een van mijn broers verteld waarop hij hoofdschuddend in een stoel zakte.
"Wat een armoede!"

EPILOOG.
Op 5-2-2019 zat ik te bellen op een bankje in de stad. De zoveelste psycholoog had me afgewezen en ik had mijn vriendin aan de lijn. Tegenover me liep een man die mijn aandacht trok en dat was wederzijds. De man kwam verward over. Misschien is het een gek, dacht ik. Hij boog zich voorover aan de andere kant van de straat om mij beter te kunnen zien. Starend naar hem. Hij keek boos naar mij.
Het was mijn broer.
De oudste broer met wie ik die gruwelijke ruzie had gehad.
Hij liep door en ik bleef als aan de grond genageld staan met mijn vriendin aan mijn oor geplakt en bracht haar verslag uit.
Een tijdje later kwam hij terug. Hij keek. Ik liep naar hem toe en vroeg of hij mijn broer was. Er ontstond een gesprekje, maar hij excuseerde zich want ik had nog steeds mijn telefoon aan mijn oor geplakt.
Mijn vriendin liet zich uitdrukken en toen was ik alleen. Hij zei dat hij wel dacht dat ik bleef staan, met de toon dat hij mij door en door kende, volgens hem. Deze steken onder water in zijn toon en houding negeerde ik.
Hij zei dat hij begreep dat ik niet gevonden wilde worden door moeder en dat hij daar ook achter stond.
"Moeder heeft het verpest."
Dat was fijn om te horen.
Totdat hij zei: "Moeder heeft per ongeluk je adres gevonden op de computer."
"Per ongeluk, dat kan niet."
"Jawel, moeder kan dat toch niet weten!"
"Geloof jij dat?"
Hij geloofde het en zei dat ze het ook alweer per ongeluk kwijt was.
Moeder speelt de domme en broer verdedigde weer zijn moeder. Alleen als de erfenis vrij komt mag de notaris mijn adres opsporen.
Ik zei dat moeder een boekhouder heeft die weet hoe je aan adressen moet komen. Als ze het adres heeft is dat niet per ongeluk. Misschien bluft ze.
Daarop associërend vertelde ik hem iets over mijn kant van de erfeniszaken. Hij heeft nog nooit mijn kant van het verhaal gehoord. Hierover moest hij even nadenken. Het was duidelijk dat ik hem iets nieuws vertelde. Maar hij gelooft zijn moeder en ik geloof mijn moeder niet. Dus wordt dat ruzie.
Altijd.
Hij liep weg, ik ook. Teleurgesteld en boos omdat hij zich laat hersenspoelen door zijn moeder. Ik draaide me om. Hij ook en haalde zijn schouders op, draaide weer om, ik ook. Opeens werd ik zát van dit domme gedoe, dit is potver míjn broer, hij mág niet weggaan! Dat vreselijke mens komt er niet meer tussen! Hij draaide zich nog eens om en ik liep naar hem toe - dwars door de familie-barricades en gewoontes heen - en pakte hem stevig vast: "Jij bent mijn broer en ik hou van jou al van kind af aan. Ik wist dat jij zou reizen, naar Amerika toen jij je eerste spijkerpak had en op het terras stond. Jij was toen twaalf jaar en ik hoopte dat jij me zou beschermen als jij later mijn grote broer zou worden. En ik heb jou telefoonnummer in mijn mobiel", ratelde ik maar door in het twens.
Hij beantwoorde mijn omhelzing.
"Als het erop aankomt kies ik voor jou", zei hij. Ik was ontroerd. Dat ben ik nog steeds, want hij meent het, maar mijn nuchter verstand zegt mij dat het er allang op aan is gekomen. Mijn broer zit gevangen in een ambivalente loyaliteit waar hij niet meer uit kan komen.
"Niet tegen moeder vertellen over mij." zei ik. Hij beloofde het. Ik geloof ook niet dat hij zijn belofte breekt, maar....
"Nu gaat je moeder weer op hem inwerken?"

Mijn advocaat, mijn zoon en mijn vriendin denken niet dat het mijn moeder was die vier dagen na deze ontmoeting, op de avond van de zesde dag, na zeven uur, de sjabbat, een anoniem telefoontje pleegde dat ik niet heb gehoord. Twee keer. Er is niets ingesproken en het is niet weer gebeurd.
Het kan toeval zijn.

dinsdag 25 februari 2020

Het berouw.

De dood heeft drie keer mijn pad gekruist.
Als eerste toen ik een pasgeboren baby was. Ik moest met ondervoeding naar het ziekenhuis en moeder meldde dat ik niet wilde eten. Maar haar baby had honger. Moeder had me verwaarloosd.
De tweede keer door anorexia gecombineerd met alcohol. Ik woog 46 kilogram met een lengte van 1,66 meter, toen de huisarts met het ziekenhuis begon te dreigen. Ik was twintig.
De derde keer dat de dood mijn pad kruiste was door een doodsbedreiging van mijn moeder: "Het doel heiligt alle middelen, er moeten nu eenmaal, dooien vallen, ook als jij dat bent." Ik was om nabij de vijftig.

Ergens rondom 2007, opende ik mijn e-mail en vond een briefje van mijn moeder met één zin:
'Het doel heiligt alle middelen, er moeten nu eenmaal dooien vallen, ook als jij dat bent.'
Duidelijker kan ze haar haat tegen mij niet onder woorden brengen. Ik stuurde de brief naar mijn pastoraal werker in de verzekering dat nu toch wel bewezen was dat mijn voortdurende beklag over mijn moeder grond had.
Hij schreef terug: 'Vraag eens aan je moeder of ze weet hoe dit voor jou voelt.'
Ik dacht: daar doet mijn moeder niks op uit! Het kon mijn moeder niets schelen wat ik voelde, zo ben ik opgevoed.
Na drie weken dacht ik: laat me het eens proberen. Dus schreef ik dezelfde tekst naar moeder. Moeder zweeg. De pastoraal werker zweeg ook.
Omdat er verder niets gebeurde en ik die tekst niet in mijn postvak wilde hebben, heb ik de e-mail weggegooid.

Wat een vrijheid hebben vrouwen om levens kapot te maken!

HET BEROUW.
'Als je niet reageert', melde ze per e-mail, 'probeer ik het langs een andere weg'. Moeder had iets heel belangrijks te vertellen en ze zou en moest me spreken. De urgentie waarmee mijn moeder zichzelf die dag opdrong, doorzag ik toen nog niet. Ze gaf mij het gevoel een belangrijk deel van het gezin te zijn.
Het was inmiddels 2010 en ik had haar ongeveer twee jaar niet meer gezien of gesproken na een ernstige ruzie met mijn broer, waar zij bij was. Ik had toen ontdekt dat moeder verdeeldheid heeft gezaaid tussen haar kinderen. Na die ruzie was ik elke dag gaan bidden voor gerechtigheid. Want in 1990 ben ik tot geloof gekomen en gedoopt in een baptistenkerk. Ik ben getrouwd en gescheiden en met een klein kind keerde ik terug in de bijstand.

We maakten een afspraak in mijn huis. Ietwat nerveus parkeerde ze haar dikke kar aan de kant van onze oude buurman. Die oude buurman mocht haar niet. Hij schatte mijn verloofdes ook altijd goed in. Hij vond mijn moeder behoorlijk dominant. Ik woonde samen met mijn zoon in een rijtjeshuis in een sociale en groene buurt. Mijn zoon van zeventien zat boven in zijn kamer.
Direct bij de drempel herinnerde ik mijn twee-en-tachtig jarige moeder aan de voorwaarde waaraan zij zich diende te houden: het zou over haarzelf gaan en niet over mij. Dit omdat ik inmiddels wist dat als moeder wil praten ze haar problemen in mijn schoenen schuift. Ik was drie-en-vijftig en liet dat niet meer toe.
Hóe gespecialiseerd mijn moeder in schuld-verschuiven was, zou me een week of twee later voorgoed duidelijk worden, maar voor ik dat durfde te bevatten gingen er nog eens bijna tien jaren voorbij, waarin ik voortdurend twijfelde aan mijn eigen waarnemingen.

'Er is een scherpzinnigheid die zo verfijnd is dat ze onrechtvaardig wordt, er zijn mensen die een zaak zo weten te draaien dat het recht aan hun kant staat; maar er zijn ook wijzen die rechtvaardig oordelen.'

Sirach 19: 25.

Ongeveer twee jaar eerder; de ruzie met mijn oudste broer.
"Kijk daar woont je broer", zei moeder onderweg en reed voorbij.
Ik stomverbaasd: "Maar waarom rij je dan voorbij?"
Het was eenrichtingsverkeer.
We lagen in een deuk van het lachen. Het was heerlijk om zo onbevangen samen met mijn moeder de slappe lach te hebben, maar het viel me op dat mijn broer nors afwachtte tot wij uitgelachen waren.
Geen van ons beiden lukte het aan broer te vertellen waarom we lachten, maar ook daarna kwam er bij hem geen lachje af. Het leek alsof hij zich verraden voelde.
We schoven wat ongemakkelijk aan tafel voor de koffie. Ik had me wijselijk voorgenomen om oppervlakkig te blijven, maar ook dat had ik niet hoeven doen want broer veegde elk woord van mij weg, zodat zij communiceerden zonder mij. Ik besloot er vriendelijk iets van te zeggen zoals ik dat had geleerd van mijn pastoraal werker. Gewoon vragen stellen.
"Waarom veeg je alles van tafel wat ik zeg?"
"Dat doe ik niet!"
"Dat doe je wel!"
"Jij ook altijd, jij moet áltijd alles verpesten!"
We hadden elkaar in jaren niet meer gesproken! Hij sprak me aan in de verleden tijd en daar reageerde ik in de verleden tijd op en zo zoefden we als in een geruisloze tijdmachine naar onze oude vertrouwde jeugd-oorlog.
Hij stond hulpeloos op en bleef doorgaan met verwijten vanuit een diep geleden pijn en ik resoneerde dezelfde pijn waarin we beiden verstrikt zaten zonder dat we ons bewust waren wáár we onder leden. De een verweet de ander.
Met zijn hoofd in zijn nek en zijn mond ver open zette hij het op een brullen precies zoals hij dat als kind had gedaan.
Broer priemde met zijn vinger naar mij en riep buiten zichzelf van wanhoop: "Jij denkt verkeerd, jij voelt verkeerd!"
Waarop ik begon te schreeuwen als een godverlaten mager speenvarken om deze woorden die van onze moeder waren en niet van hem! Broer zei letterlijk na wat zijn moeder hem ingegeven had. Ook hij was een slachtoffer. Net als ik. Opeens werd dit me klaar en helder toen hij als vanouds met zijn hoofd in zijn armen aan tafel zat te brullen, precies zoals hij dat als klein kind had gedaan en moeder kwaad riep: "Kijk wat jij hém aandoet!"

Zonder dat iemand van ons dit had gewild, werd hier een pijnlijk familie-scenario opgevoerd uit een lang vervlogen tijd. Ik zag mijn kleine broertje schreeuwen in plaats van de volwassene die hij was en ik deed hetzelfde. Hij zette mij zijn huis uit als was ik een opstandige puber.
Moeder keek verbijsterd toe.
Moeder had mijn broer tegen me opgezet! Broer wist niet wat hij deed. Het leek wel alsof hij was gehersenspoeld. Hij was zo volledig overtuigd van de gedachten die zijn moeder hem van kind af aan over mij ingegeven had, dat hij dacht dat hij er zelf zo over dacht. Ook hij vertrouwde zijn moeder, net als ik mijn moeder vertrouwde en zij daardoor deze invloed op ons kon hebben. Ik was verbijsterd.

Moeder zweeg toen ik dit aan haar vertelde en uitlegde dat ze mogelijk niet had geweten dat ze ons tegen elkaar had uitgespeeld. Ik dacht destijds nog dat ik haar door een verklaring te geven kon helpen. Ik wilde herstellen wat er fout was gegaan. Maar de hele weg naar huis zweeg ze met een gezicht als van beton en haar lippen op elkaar geperst in een krachtige streep. Zo zette ze me af bij mijn huis en reed weg.
Overstuur belde ik mijn pastoraal werker. Op zijn advies heb ik haar een paar weken later uitgenodigd in mijn huis om nogmaals, en nu rustig, mijn verhaal te doen. Moeder kennende had ik in die zachte aanpak van mijn pasto geen vertrouwen. Toch deed ik het. Nee heb je, ja kun je krijgen, dacht ik.
Zoals ik had gedacht praatte moeder alles weg, ze kleineerde mij met zoete woorden als dat ik ook zo'n 'gevoelig wichke' was, dat ik me van alles in mijn hoofd haalde, jammerde dat er niets meer terug te draaien viel, zag theatraal hulp vragend op naar de foto van mijn overleden vader in mijn huis, maar toen ze naast me ging zitten op de bank en me als een klein kind wilde omhelzen, zette ik haar mijn huis uit.
Dat was om en nabij twee jaar geleden, dat ik had doorzien wat zij had misdaan in dit gezin en sindsdien had ik gebeden voor gerechtigheid.

Twee jaar later komt moeder met berouw.
Moeder kwam mij vertellen dat ze een tv programma had gezien over het syndroom van asperger en zij was ervan overtuigd dat zij dat had. Ze had formulieren bij zich en ik moest het programma op Uitzending Gemist maar eens bekijken.
Het was midden juli 2010. Onze buurt was nog aan het bijkomen van de storm die ons een dag of drie geleden had geteisterd. De bomen hadden er diep voor gebogen en dikke takken schoven als stokjes op de wind door onze straat. De beschutting van de buren lag nog in onze achtertuin en ik heb mijn stoere buurvrouw nog nooit zo bang gezien. Ik had er geen flauw vermoeden van dat de ergste storm zonet mijn drempel had overschreden.
Aan de hand van het syndroom dat ze - volgens zichzelf - had, begon ze uit te leggen wat ze fout had gedaan ten opzichte van mij en hoe zij in elkaar zat. 

"Het syndroom van asperger komt voor bij intelligente mensen."
Hiermee kreeg ik de boodschap dat zij intelligent was. Dat is aangenaam want de intelligentie van de moeder straalt af op de kinderen. Kan best dat mensen daarom graag goed praten over hun ouders, want dan zijn de kinderen ook goed.

Moeder zat aan de tafel als een klein berouwvol oud vrouwtje. Haar dominantie was verdwenen. Maar het 'glibberige' niet. In de afgelopen dertig jaar hadden mijn moeder en ik vaker 'goede gesprekken' gehad waarin zij mij vertelde waar ze faalde en mij vroeg om vergeving en geduld met haar te hebben. Iets wat ik altijd van harte deed. Maar moeder vergat die gesprekken al op dezelfde dag. En ik bleef bedrogen achter. Zus en broers klaagden over hetzelfde. Maar deze keer leek het anders.
Moeder voelde zich schuldig en had berouw.
Ze vertelde me dat ze de hele familie rond was gegaan met haar verhaal. Ten leste was ze dan bij mij gekomen. Ik luisterde.
Moeder vertelde: "Ik heb jou naar een school gestuurd die ik haatte."
Ze vertelde dat ze de jongere kinderen tegen me op had gezet, nadat ze me naar het internaat had gestuurd. Dat ze hen had verteld dat ik niet spoorde en dat ik zelf naar dat internaat wilde omdat ik niet van hen en van moeder hield.
Moeder vertelde: "Ik kon niet tegen pubers omdat ik een autist ben, er was met jou niks aan de hand, je was een gewone puber."
Ze bekende dat ze vaak tegen mijn zusje en broertjes had gezegd: 'Ik ben blij dat ik van haar af ben' en 'wat een rust in huis nu ze weg is.'
Ik vroeg haar of zij naar aanleiding van de ruzie met mijn broer, had begrepen dat zij verdeeldheid had gezaaid in haar gezin. Moeder reageerde er niet op. En ik liet het omdat ik de beladen sfeer niet wilde verstoren.
Ze bekende dat ze familie, buren en kennissen had verteld dat ik gestoord was, maar dat ze alle stoornissen die ze op mij had geprojecteerd, zelf had. Er volgde een lange waslijst aan psychische stoornissen, waarna ik onder andere begreep waarom mijn tante altijd zo achterdochtig deed ten opzichte van mij. Met name toen ik tot geloof was gekomen, had men mij tot schizofreen en tot borderline gebombardeerd. Het verwonderde me hoe een intelligente vrouw als deze tante, dat zomaar geloofde zonder vragen te stellen aan mij.
Ze nam elke - mij verweten - psychische aandoening terug en zei dat ze zelf was wat ze mij verweet.
Terwijl zij vertelde werd ik heen en weer geslingerd tussen medeleven met haar én het plaatsen van wat ze zei. De nieuwe informatie die ze me gaf over wat ze met mijn leven had gedaan toen ik nog een kind was én daarna en wat dit heden voor mij betekende, was nogal wat.

Ze vertelde me dat ze geen liefde kon voelen en dat ze anderen pijn deed maar daar zelf niets bij kon voelen. Dat ze niet tegen kwetsbaarheid en ziekte kon. Dat ze geen gezichten kon lezen. Dat ze van anderen normaal sociaal gedrag afkeek en nadeed, omdat ze zelf niet wist hoe dat moest. Ze gebruikte een voor haar nieuw woord: "Ik heb geen empathie."
Ze vertelde dat haar relatie met mijn oudste broer niet zo goed was als zij wilde doen laten lijken, maar de manier waarop moeder en broer met elkaar omgingen had ik altijd ongezond gevonden.
Voorzichtig vroeg ik haar of ze misschien jaloers was op mijn vermogen om empathie te voelen. Maar dat ontkende ze met verontwaardiging.
"Ik hield wel van jou. Jij was zo'n mooi kind."
Bij die woorden voelde ik me ongemakkelijk. Mijn vader had dat gezegd. Ze zat daar maar en er was geen contact. Het moment vertrok.
"Ik dacht dat ik God was."
Hier moest ik een beetje om lachen en als de sfeer niet zo beladen was geweest dan had ik gezegd: moeder jíj spoort niet, dat weet je nu zelf ook wel toch?
Later herinnerde ik me de tijd dat ik tot geloof was gekomen en zij zich had gedragen alsof ik weer thuis zou komen wonen en het boetekleed aantrekken om al mijn zonden aan haar te belijden, alsof zij God was. Dat heb ik destijds als 'raar' en knap irritant ervaren.

Berouwvol erkende ze: "Ik heb drie levens verwoest, maar jullie zijn toch wel goed terecht gekomen."
Ik voelde me gedwongen te zeggen dat het allemaal wel meeviel zoals zij suggereerde. Ik beschermde mijn eigen eer, maar ik vond niet dat het meeviel. Ik stroomde vol met vragen aan haar waarop ik antwoord nodig had.

Tijdens haar berouw vroeg ze mij om vergeving en ik gaf het haar van harte. Ik kon het nauwelijks geloven! God had gerechtigheid gegeven! Moeder had haar fouten toegegeven! Ik danste over straat.
Ik had even time-out moeten nemen om de informatie die moeder me had gegeven, rustig te verwerken, want dit was veel te ernstig. Maar ik hield geen moment rekening met het feit dat ik bedrogen kon zijn. Natuurlijk niet! Het was mijn moeder.

Later in die week schreef ze me in een e-mail dat zus en broers haar ook vergeven hadden en dat zij namens hen zei dat ze veel van me hielden. Maar ik begon argwaan te krijgen. Tussen mijn zus en broers en mij is al jaren geen normaal gesprek mogelijk. Zéker geen woorden als 'ik hou van jou'. Juist die woorden maakten dat ik de zaak niet meer vertrouwde. Zus en broers hadden zelf moeten reageren. Niemand deed dat.
En al binnen één week kwam ik tot de ontdekking dat haar berouw niet echt was geweest, omdat ze een mediator voorstelde zodat wij samen 'aan onze relatie konden werken'. De term 'onze relatie' laat zij zo klinken alsof het een liefdesrelatie betreft die gelijk is aan een huwelijk. Het kwam erop neer dat ik was opgevoed door een autist, dus was er met mij iets mis en ja dat was haar schuld en ik zou moeten worden geholpen samen met haar.
Aan mijn hoela! Ik had mijn eigen leven en dat wilde ik zo houden.
Een psycholoog zou moeten vaststellen dat moeder een autist was, zoiets kun je niet zomaar zeggen van jezelf of een ander, zeker niet als het ernst is.

Omdat ik geloof ging ik bidden om God te vragen of ik mijn moeder mocht zeggen dat ze een psycholoog nodig had.
Na dat gebed zette ik mijn dagtaken voort en dezelfde dag nog viel mijn oog, in een winkel op een tijdschrift met een artikel over 'dagboek schrijven'. Ik pakte het op omdat ik al jaren dagboek schrijf, sloeg het weer dicht omdat het artikel me niet aansprak en het blad te duur was. Daarop zag ik een ander kleiner kopje op de cover staan: 'Als je moeder een autist is'. Ik sloeg het weer open en las in vette letters: 'Als je moeder asperger heeft'.
Ik kocht het en las dat de moeder in het artikel psychologische hulp heeft aangenomen. Dat deze moeder inzag dat de fout bij haar lag en niet bij haar dochters die door een autistische moeder waren opgevoed. De dochters hadden hun klappen er ook van gehad, maar de moeder was het probleem.
Voor mij was dit een gebedsverhoring en ik moest mijn moeder voorstellen een psycholoog te zoeken. Heel voorzichtig heb ik de voordelen van 'iemand om mee te praten', aan haar uitgelegd. Dat ik ook hulp heb gezocht als ik dat nodig had. En dat ze het maandblad 'Psychologie' moest kopen want daar stond het in.

Moeder wilde niet, ze zei dat één keer berouw genoeg was. Maar toen ik met haar brak, melde ze dat ze naar haar huisarts wilde gaan. Een week later schreef ze terug dat deze had gezegd dat ze geen psycholoog nodig had en dat zij niet zo zwaar autistisch was.
Ik voorzag dat ze me nog jaren op deze manier aan haar lijn zou blijven houden. En zo was ik opnieuw het zwarte schaap van de familie, de enige die zich een christen noemde en niet wilde vergeven...
"Maar dit heb je!"
Twee vrienden, los van elkaar, probeerden me met dezelfde woorden moed in te praten. Zonder resultaat.

Het hele berouwvolle schouwspel ging me de pet te boven. Ik was verbijsterd en kon de informatie nauwelijks verwerken.
Een school die zij haatte? Moeder had opzettelijk mijn educatieve ontwikkeling belemmerd? Dit ging mijn verstand te boven. En waarom vertelde ze mij dit nu?
Ik wilde deze informatie toetsen aan een ander. Maar niemand wilde luisteren naar het verslag van het hele berouw. Behalve mijn zoon.
Veel later herinnerde ik me de doodsbedreiging, waar ze niets over had gezegd in haar 'berouw'. Als ze echt berouw had gehad, dan had ze die doodsbedreiging zeker ingetrokken.
Moeder had nauwelijks een traan gelaten, ze had niet opengestaan voor een gesprek. En na aanleiding van dit 'berouw' zou ik nog veel meer onbesproken zaken ontdekken.

"Niet doen, een mediator is veel te oppervlakkig", zei mijn schoonzus die zelf ook een mediator is en de leugens van haar schoonmoeder na grondig onderzoek op eigen ervaring, feilloos doorheeft. Ieder goedwillend persoon pakt ze in. Voor moeder is zwaarder geschud nodig.
Mijn schoonzus heeft de doodsbedreiging niet gelezen, maar gelooft me op mijn woord, mij kennende en haar schoonmoeder kennende die tot deze bewoordingen in staat is. Elk lid van deze familie weet dat moeder zegt wat ze wil, hóe ze dat wil en wanneer ze dat wil. Wie haar tegenspreekt wordt genadeloos genegeerd en monddood en zwart gemaakt.
Een psycholoog of mediator, een handlezer, helderziende, het was allemaal al eens uit de kast getrokken door mijn moeder voor 'onze relatie' om mij voor haar kar te spannen, want daar kwam het altijd op neer.
Met een smekend gezicht speelt ze de zielige moeder die haar kind mist en ik ben de 'opstandige' dochter waar zij 'eeuwig' van zal blijven houden. En hoe verschrikkelijker ik ben, des te meer zal ze van mij houden met haar 'eeuwige moederliefde'. De mensen geloven dat kennelijk klakkeloos.
Mag ik dát even 'oliedom' vinden!

Al mijn vertrouwen in mijn moeder was weg en dat bracht me tot de volgende stap.

donderdag 20 februari 2020

De verboden waarheid.

De dood heeft drie keer mijn pad gekruist.
Als eerste toen ik een pasgeboren baby was. Ik moest met ondervoeding naar het ziekenhuis en moeder meldde dat ik niet wilde eten. Maar haar baby had honger. Moeder had me verwaarloosd.
De tweede keer door anorexia gecombineerd met alcohol. Ik woog 46 kilogram met een lengte van 1,66 meter, toen de huisarts met het ziekenhuis begon te dreigen. Ik was twintig.
De derde keer dat de dood mijn pad kruiste was door een doodsbedreiging van mijn moeder: "Het doel heiligt alle middelen, er moeten nu eenmaal dooien vallen, ook als jij dat bent." Ik was om nabij de vijftig.

Aan het einde van de lente van 1957, werd ik geboren als eerste kind in een welgesteld gezin aan de rand van een klein dorpje in Twente. Mijn ouders waren katholiek en pas getrouwd en het was nog niet de bedoeling dat er kinderen kwamen. Mijn moeder had onder de plak van haar moeder gezeten, want voordat ze met mijn vader mocht trouwen moest ze eerst zeven jaren koeien melken.
Mijn moeder was een van de laatste telgen uit een kinderrijk boerengezin en ze haatte koeien melken en ze haatte haar moeder des te meer die volgens haar niks anders deed dan boeken lezen. Ze minachtte het boerenbedrijf van 'hard werken in de stront en weinig verdienen'. Dus toen ze trouwde was ze eindelijk vrij om te doen wat zij zelf wilde en dat was: geld. Veel geld.
Kinderen zouden er later komen. Maar moeder werd toch zwanger. Van mij.
Mijn vader was blij met mijn komst. Moeder was niet blij en liet me huilend in de wieg liggen, omdat ze wilde werken en geld verdienen, totdat ik met ondervoeding moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Moeder vertelde dat ik niet wilde eten, maar haar hongerige baby meldde een ander verhaal en er werd geconstateerd dat moeder een postnatale depressie had.

Mijn vader was een ondernemer. Hij had het beginnend bedrijf van zijn vader overgenomen. Van mijn vader werd gezegd dat hij een eerlijke zakenman was. Mijn moeder werkte mee en samen waren ze vooruitstrevende en succesvolle tweeverdieners wat in die tijd wat minder applaus opleverde dan nu.
Om de groeiende kinderschare en het huishouden onder de hoede te houden werd onze buurvrouw ingeschakeld die zelf geen kinderen had en dat vol passie deed. 'Tante' was er meestal als wij uit school kwamen. Dan deed ze twee handen op elkaar of ze maakte een vuist en vroeg: boterham zo of zo?
'Tante' luisterde glimlachend naar onze verhalen. Voor een van mijn broers is zij meer dan zijn eigen moeder geweest.
Ik was een beweeglijk kind en hield van dansen en van gymnastiek. Van toneel, schrijven en taal, tekenen, met poppen spelen én met de kleine kinderen uit de buurt, waar ik vaak op mocht passen. Ik was dol op baby's.
Mijn jongere zusje was de poppen eerder ontgroeid dan ik en zo kreeg ik er zes bij en droomde dat ik met al 'mijn kinderen' op een bootje zat op de grote oceaan en ze beschermden. Ik wilde later twaalf kinderen hebben en een hele grote pan soep op tafel zetten. Ik was blij dat ik een meisje was, want dan hoefde ik niet naar de oorlog en niet naar het werk. Ik wilde thuis blijven bij de kinderen.
Eens was er een meisje uit mijn klas die vertelde dat ze goed kon praten met haar vader. Praten met je vader? En konden 'domme boeren' dat? Er schemerde voor het eerst een vaag besef door, dat het heel anders kon gaan in een gezin dan bij ons en dat boeren niet zo dom waren als moeder beweerde.
Een van mijn broers zou later zeggen dat hij als kind liever naar andere gezinnen ging waar de moeder in de keuken rommelde.
'Tante' was er niet altijd. Ik herinner me dat ik de vrijheid, zonder al te veel volwassen toezicht, wel prettig vond. Soms nam ik een advocaatje en deed alsof het gele pudding was.
Onze moeder had buiten haar werk af en toe interesse in haar kinderen. Dan las ze verhaaltjes voor uit een groot sprookjesboek met plaatjes en wij zaten in pyjama gezellig om haar heen. Of ze speelde een spelletje voor het slapen gaan zoals 'voetjes vangen'. Wij sprongen dan op blote voetjes op de overloop en moeder stond op de trap een stukje beneden ons om onze voetjes te pakken. Dat was enorm spannend en soms werd dat best eng, want ze deed heel goed haar best.

Onze vader was er zelden, behalve op zaterdagavond en dan kwam er limonade met een kozak voor de kinderen en spelletjes op de tv. Vader kreeg een biertje en ik mocht de schuim eraf happen. Wij waren een van de eersten met een tv en wij waren beter dan andere mensen, volgens onze moeder, omdat wij rijk waren.
Ik genoot van die avonden dat we mochten opblijven, maar mijn zusje vertelde later dat ze het vervelend vond dat moeder overal over mopperde en dat moeder het huis te klein en te oud vond.
De meeste herinneringen speelden zich buiten af, waar de zon altijd scheen op onze oude witte villa met het prinsessenbalkon. Het huis was omringt door veel bos en weilanden en een boomgaard met fruitbomen. We hadden twee pony's waarop mijn zusje en ik reden en prijzen wonnen op concoursen. De vader van mijn vriendinnetje was een paardenhandelaar en zo hebben wij samen de pony-club van ons dorp opgericht.
De beste herinneringen liggen bij mijn beppe en pake van moeders kant, waar ik elke zomervakantie drie weken mocht logeren. Beppe die mijn wangen opwreef met een ruw washandje vóórdat ik buiten mocht spelen met mijn nichtje. Mijn oom had de boerderij overgenomen en woonde met zijn gezin onder een dak met pake en beppe en een zeer geliefd mongooltje.
"Dan zijn je wangetjes rood en zo hoort dat bij een kind."
Maar ik bén een kind, dan zijn mijn wangetjes toch rood, dacht ik terwijl ik die onaangename wasbeurt met mijn ogen dichtgeknepen onderging.
En als ik 's avonds moest gaan slapen, kreeg ik eerst sinaasappeltjes met suiker onder toezicht van de voldane glimlach van beppe én van pake, met zijn wijduitstaande snor. Pake maakte altijd lol.
Als de vakantie erop zat verstopte ik me onder in de wasmand. Beppe en moeder konden me die eerste keer niet vinden. Tot ze té bezorgd werden en mijn nichtjes me onder veel hilariteit, onder de was tevoorschijn haalden.
"Famke toch!"
Ik wilde de hele zomervakantie bij beppe blijven, maar dat mocht niet.
Later werd ik te groot voor de wasmandstunt. En weer later fietste ik zelf naar de grote boerderij met mijn koffer achterop, trappend voor en tegen de wind over de kleine verharde en zandwegen tussen de uitgestrekte weilanden, door het mooie twense landschap.
Bij deze grootouders heb ik me onbezorgd en veilig kind gevoeld. 
Van beppe heb ik als tiener een gouden ringetje gekregen.

Mijn vader had een vos die hij zelf had gevangen, want hij was jager in zijn vrije tijd. De vos kreeg elke ochtend zijn ontbijt samen met de konijnen en de cavia's van mijn zusje die dol was op dieren. En soms kregen we tranen op ons brood van ons ontroostbaar zusje, want er ging er regelmatig eentje dood.
Mijn zusje en ik moesten piano spelen en zo kwam het dat wij samen tijdens de missen in de katholieke kerk, het orgel mochten bespelen. Mijn zusje deed dat beheerst en ik deed dat met expressie. Meneer kapelaan was modern en vond beide goed. Meneer pastoor was een dikke gesloten man die de regels belangrijk vond. Jaren later zou ik snappen waarom mijn zusje en ik zo hard door de priesterkleedkamer moesten rennen want die kamer was 'heilig'.  
Omdat wij na de mis vaak het gevoel hadden dat niemand ons nog hoorde spelen tijdens het vertrek uit de kerk, gingen we 'Vader Jacob' spelen. Slechts een enkeling keek om naar het orgel. De meeste blikken waren gericht op het café aan de overkant van de kerk, waar te veel tientallen jaren later de kardinaal uit Rome zijn berouwvolle excuses heeft aangeboden aan de, destijds kleine misdienaartjes uit de 'heilige' priesterkleedkamer.
Veel christelijks heb ik van het katholieke geloof niet meegekregen. Moeder gebruikte het gangpad van de kerk als een catwalk door altijd te laat te komen en keek uit naar het grote geld. Vader keek uit naar ufo's. Vliegen was zijn hobby en hij haalde zijn vliegbrevet op latere leeftijd. Dan stonden wij met onze hoofden in onze nek uit ons dak te gaan: pa vliegt over ons huis!
Toen we oud genoeg waren moesten we helpen in het bedrijf en het geld dat we daarmee verdienden kwam op een speciale rekening die ik nooit heb gezien.
Op mijn achttiende had ik mijn rijbewijs op zak - want rijbewijs hoorde, net als piano spelen, bij de opvoeding - en zo mocht ik in mijn eentje de straat op met het bedrijfsbusje van de zaak. Van Twente naar het noorden van het land was een heel eind. Zwaar werk was het ook met lossen en laden en soms lange einden sjouwen. Tevoren wees mijn vader mij de weg: 'Daar moet je niet heen en daar moet je niet in en die straat ook niet en die paal moet je voorbij...' Ik begreep hem precies en deed mijn werk altijd goed én graag. Ik genoot van de vrijheid als ik onderweg was en de verantwoording die ik mocht dragen. En als ik dan weer veilig terugkwam met het busje zag ik de trots op het gezicht van mijn vader.
"Die redt zich wel."

Ik zal een jaar of vijf, zes zijn geweest toen wij achter elkaar in de rij stonden op onze leeftijden en om de beurt bij onze moeder op schoot moesten. Er waren welzijnswerkers want ik herinner me een of twee vreemden. Mogelijk had moeder hulp gevraagd bij de opvoeding. Ze had moeite met het knuffelen van haar kinderen, heeft ze later gezegd. En ik was de eerste die op schoot moest. Het was vreemd voor mij zo dicht bij onze moeder te moeten zijn en ik vond dat ze glibberig kippenvel had. Haar hals en decolleté was bezaaid met kleine zwetende bobbeltjes. Ik bevrijdde mijzelf uit deze onprettige situatie en nam de benen.
"Kijk dit kind wil niet geknuffeld worden!"
Het lag aan mij en niet aan moeder, is me nog jaren in herinnering gebracht.

Soms was ik zomaar depressief en stond ik, als populair meisje van de lagere school, stil in een hoekje te treuren. En als de andere kinderen of de juf of meester mij vroegen wat er was, dan wist ik het niet. Mijn moeder deed  'raar'.
Het bleek dat ik niet goed kon leren. In de derde klas bleef ik zitten. Moeder zei dat ik 'andere gaven' had, maar wat dat waren zei ze niet. Ze zei dat ik haar alles mocht vertellen wat me dwars zat, maar toen ik daar gehoor aan wilde geven siste ze woedend dat ik het niet in mijn hoofd moest halen háár te storen als ze aan het werk was. Ze torende hoog boven me uit, gekleed in een zandkleurige werk-jas en ze smeet me een vernietigende blik toe. Ik heb het nooit weer geprobeerd.

Omdat ik goed kon dansen, mocht ik mijn kunsten vertonen voor de klassen op de lagere school met twisten, destijds een populaire dans. Dansen was mijn grote liefde. Ik had liever op ballet gewild, maar welgestelde meisjes leerden piano spelen volgens moeder.
Samen met mijn beste vriendinnetje heb ik de tweede prijs voor duo's gewonnen met een songfestival in ons dorp.
"Kun jij dit?"
Mijn vriendinnetje begon te jodelen. Ik deed haar na en zo werden we een jodel-duo. Mijn moeder had onze jurkjes gemaakt. En zo stonden we jodelend in de krant.
Ik wilde dolgraag naar de mavo, maar men vond dat ik dat niet zou halen, dus moest ik naar de huishoudschool.
"Maar ik wil de mavo proberen!"
Ik wilde de Nederlandse taal leren, ik had een mooi handschrift en hield van schrijven en met papier werken, zo van die vage puberideeën. Ik mocht het ook niet proberen, want als ik bleef zitten zou dat een afgang zijn voor mij. Dát vond ik niet, maar ik was te dom zei moeder.
Op de huishoudschool moest ik koken, naaien en het ergste was poetsen wat al schoon was. Het vak mensenkennis wat me wel aantrok, kwam neer op kinderen, zieken en oude mensen verzorgen. Ik verveelde me en verzon allerlei avonturen om samen met de andere meisjes te beleven. Of ik schreef verhalen om het leven wat aangenamer te maken tot plezier van de meiden die mij 'een meisje uit een boek' noemden. Of 'de eend' omdat ik kon 'waggelen'.
Mijn grootste trots was de prestatie met gymnastiek, want ik kreeg een negen en een half.

Tijdens een toneelvoorstelling vergat ik mijn tekst en begon ter plekke te improviseren. De hele zaal bulderde van het lachen. Ik hield ervan om op het podium te staan. Maar mijn moeder zei dat ik alleen maar in het middelpunt wilde staan omdat ik dominant was en aandacht wilde trekken en ik niet moest denken dat ik wat was. Ik was een 'lelijk wicht' en ik was 'mislukt'.
Mijn oudste broer werd meegetrokken om mij te bespotten: die denkt dat ze wat kan! Dan gniffelden ze met elkaar. Als ik liet blijken dat dit mij pijn deed, zei ze dat ik geen pijn voelde. 
"Jij bent hard, jij voelt verkeerd, jij denkt verkeerd, jij hebt niets te willen."
In mijn pubertijd doorzag ik dat moeder haar frustraties op mij projecteerde en ik zei dat ook om haar te helpen, want wellicht zag ze dat zelf niet. Het woord 'projecteren' had ik ergens opgepikt en begrepen. Maar zij ontkende. En ik werd een opstandig kind dat haar moeder beschuldigde. Ruzie was het gevolg. Waarop moeder zei dat ik een 'onverschillig wicht' was.
Menig keer stond ik met de deurklink in de hand tussen het gebroken glas en schreeuwde en gilde alles wat oren had bij elkaar. Dan werd het mijn vader ook te veel.
"Jij krijgt nooit een man, je kijkt veel te boos."

Er zou een baby logeren bij ons. Ik was dertien jaar en kon goed met kinderen en baby's omgaan, dat wist inmiddels de hele buurt. Dat er een baby in ons huis zou komen was een feest voor mij. Na schooltijd mocht ik haar de fles geven. Verschonen mocht ik niet van mijn moeder, maar ze zou het me leren. Ze keek me daarbij aan op een manier dat mij deed beseffen hoe ze mij als baby had verschoond en het maakte dat ik me vreselijk geneerde. Ik rende boos weg, verward door die 'rare' moeder én verscheurd omdat ik bij de baby wilde blijven.
Op de dag dat de baby weer naar haar moeder zou gaan, fietste ik in een rotvaart naar huis omdat me beloofd was dat de moeder van de baby zou wachten tot ik uit school was gekomen zodat ik afscheid kon nemen van de baby. Maar ze was al weg. Moeder keek me aan met een triomfantelijk lachje, waarna ze geërgerd zei dat ze er niks aan kon doen dat de baby al weg was en ze het nu te druk had. Ze had het opzettelijk gedaan en verborg dat niet voor mij.

Na het tweede jaar van de huishoudschool moest ik naar een meisjesinternaat. Ik was net 15 jaar geworden. Moeder vertelde mij dat ik dat wilde. Ik wilde dat niet, maar ik had niets te willen, zei moeder.
"Je hebt daar een eigen kamertje."
Ik had thuis sinds kort een eigen kamertje in ons nieuwe huis. Maar wat ik er ook tegenin bracht, mijn protest werd uit mijn hersens gewist als stofjes met een poetsdoekje. Zoals moeder het dacht was juist en wat ik dacht bestond niet meer.
Op een dramatische toon vertelde ze aan mij dat ik dit offer moest brengen. Het was voor een goed doel. Het voelde heel serieus, bijna heilig, alsof ik ergens heel belangrijk voor was, iets kon redden of goedmaken en later zou er een grote beloning komen, zo vertelde ze me. Ik snapte het niet, maar moeder kon vooruit kijken.
Mijn vader wilde niet dat ik het huis uit ging, maar hij voegde zich bij mijn moeder.
"Doe nou maar wat ma zegt."
Het was een internaat voor moeilijk opvoedbare meisjes. Vroeger leerden deze meisjes het huishouden en hoe ze koeien moesten melken. Die koeien waren in 1972 inmiddels verdwenen.
Het internaat werd beheerd door nonnen zoals wij de zusters noemden. In plaats van één moeder, kreeg ik er een stuk of vijf, maar van geen enkele van hen kreeg ik aandacht, terwijl ik zag dat de andere meisjes dat wel kregen en ik begreep niet hóe ze dat deden. Heimelijk was ik jaloers op wat die andere meisjes wel konden en ik niet. Ze mogen mij niet, maar waarom niet?
Na drie weken intern met in de weekenden naar huis had ik heimwee gekregen. Ik mocht niet naar buiten en miste mijn broer met wie ik altijd samen trimde en aan atletiek deed. Van 's ochtends tot 's avonds moest ik me aan een programma houden en een uniform dragen: een groen jurkje met een witte zustersschort. En wel vijf keer per dag eten, want er zaten ook meisje die slechte eters waren. Maar ik lustte álles en was slank. Ik smeekte moeder om me daar weg te halen, maar moeder zei dat dit niet kon als je er al op zat.

Mijn cijfers gingen omlaag en vooral de magere zeven voor gym vervreemde me van mezelf. Dit was IK niet meer. Ook mijn vertrouwdheid met het podium ebde weg. Ik trok me steeds meer terug in deze luxe gevangenis. Mijn lichaam kreeg vrouwelijke rondingen en moeder keek met een vreemde triomfantelijke blik naar mij alsof ik een zonde had begaan.
"Je hebt een dikke kont." zei ze.
Het was alsof ik veranderde in een domme koe.
Om me beter te voelen schreef ik onder studietijd verhalen over The Osmonds, een mormoonse popgroep uit Utah, die menig meisje zoals ik in katzwijm deed vallen. Want tijdens een concert van hen dat ik bezocht met mijn zusje en een vriendin, onder leiding van onze oom uit Den Haag, was ik over de dranghekken heen geklommen om rechtstreeks in de armen van de beveiligers te belanden. Dat was niet mijn bedoeling en ik verwonderde mijzelf dat ik dat deed, want ik had slechts de benen van de jonge heren gezien, vóórdat ze op het podium stonden. De rest heb ik gemist. Het was me veel te veel om die jongens in levende lijve te zien. Ten leste bracht een man uit de EHBO me weer terug, want hij vond het zonde dat ik het concert miste. Maar mijn spanningsboog was uit.
Mijn zusje, vriendin en ik stonden, een week later, aan elkaar geplakt op een foto afgebeeld in een tijdschrift dat heel Nederland over ging. Onze 'boze oom', die op ons had gepast had ons net - zeer verontrust - weer bij elkaar geschraapt. Het standje ging ons ene oor in en ons andere uit: hij snapte niet dat óns léven was afgelopen!

Mijn 'manuscripten' werden door de andere internaat-meisjes gretig gelezen en onder oprechte pubertranen weer teruggeven aan mij. Dan was ik verwonderd om wat ik teweeg kon brengen. Maar dit werd voor de nonnen een probleem omdat ik me te veel in mijn eigen wereldje terugtrok.
Nadat ik het diploma van de huishoudschool had wilde ik weer thuis wonen. Er kwam een gesprek met de nonnen en mijn ouders. Moeder zei dat ik ook mocht meepraten want dat was modern. Vol goede moed stond ik klaar om voor mezelf te pleiten, maar al snel vernam ik dat moeder alles allang in kannen en kruiken had. Ik moest blijven en nog twee jaar de inas volgen, een vervolgopleiding van de huishoudschool. Men zei dat er in het tweede jaar een heel jaar stage kwam en ik dus niet meer in het internaat zou wonen. In mijn machteloosheid keek ik naar de lange gang waarin wij rondom een tafel zaten, met aan het einde klapdeuren en dacht: als ik niet meer eet, heeft niemand nog macht over mij.
Ik was zestien jaar.

Het eerste jaar inas bracht ik door als een ongeïnteresseerde robot. De eerste stage was in een ziekenhuis, voor een half jaar. We mochten vijf maal per dag afwassen! Alleen op de kraamafdeling had ik het werkelijk naar mijn zin. En ik bleek een fantastische schoonmaakster te zijn, want als alles netjes en schoon was in de keuken, mocht ik meewerken op de babyafdeling. Die keuken glom en glitterde net zo stralend als ik wanneer ik naar 'mijn baby's' kon. Ik mocht ze de fles geven en vertroetelen en vergat de tijd. Ik had drie baby's bij elkaar gezocht: een zwarte, een rode en een witte. En ik had armen tekort. De meisjes moesten me na het werk losrukken, om naar onze kamers in het paviljoen te fietsen.
De tweede stageplek was een bejaardenhuis voor drie maanden. Ik werd daar knettergek van oudjes groeten en eten brengen aan de lopende-band. Zó kon ik niet met de oudjes omgaan die ik best aardig vond en een beetje wilde leren kennen. Alles wat ik in handen kreeg en breekbaar was, kletterde vanzelf op de grond. Een ander meisje die dit wel een leuke stunt vond, deed mij een graad erger na door een wagen vol met servies, via een loopgang boven de eetruimte naar een verdieping lager om te laten kieperen. Tot de dag van vandaag hoor ik de vrolijke ellende nog kletteren.
Aldaar ontmoette ik mijn eerste vriendje. Op de dag dat het 'aan' was sprintte ik naar de andere meisjes in het paviljoen om het goede nieuws te vertellen, maar viel onderweg plat in de modder.
Alzo aangekomen joelde ik: "Ik ben in de zevende hemel!"

De laatste stageplek was een architectengezin. Meneer en mevrouw en hun twee dochtertjes van vijf en nul jaar. De nonnen hadden mevrouw gevraagd om 'een moeilijk meisje' voor één maand als stagiaire te nemen. Mevrouw weigerde. Maar de hoofdnon - zo vertelde mevrouw me jaren later - had haar gesmeekt het toch één keer te proberen, waarop ze overstag ging.
En zo kwam ik voor een gesprek bij dit echtpaar.
Mevrouw vroeg me wat ik allemaal kon.
"Niets."
Dat vond zij gek, maar ik vond het doodnormaal.
"Wat dóe je dan zoal?"
Daar werd ik verlegen van, want ik dácht alleen maar dat ik wat was, zo was mij geleerd. Dansen durfde ik niet te zeggen want ik schaamde me voor mijn dikke kont. Schrijven durfde ik niet te zeggen want er was me ingepeperd dat ik dom was en schrijven was een intellectuele bezigheid.
"Tekenen."
Het echtpaar wilde tekeningen zien van mij. Vervolgens kreeg ik te horen dat ik talent had en men stuurde me naar het creatief centrum. Daar stond ik voor het eerst achter een echte schildersezel portretten te tekenen met houtskool. Tot verwondering van de leraar tekende ik treffend na wat ik zag.
Ik had het prima naar mijn zin in het gezin, maar in het huishouden was ik ongeschikt vond mevrouw. Nou, dat was een heel andere mening dan die van mijn moeder!
Mevrouw en ik lachten heel wat af, behalve toen ik de gehaktballen had laten aanbranden omdat ik was opgegaan in het knutselen met de oudste dochter. In de keuken zag alles blauw en zwart. Samen met beide kinderen werd ik opgesloten in de ouderlijke slaapkamer tot mevrouw alles weer schoon had gemaakt en wellicht haar woede had geventileerd.
Voor het examen moest ik een paar sokken breien. Daar had ik geen zin in dus breide ik twee lappen van grove witte wol en haakte elke lap aan elkaar met bruine wol zodat ik mijn voeten erin kon steken. Dat was snel klaar en best mooi. Apart! En zo werd ik door mevrouw 'eendenvoet' genoemd.
De nonnen waren minder blij omdat meneer me naar het creatief centrum had gestuurd en er sprake was van de kunstacademie óf de deva-vakschool.
Meneer vroeg: "Wat wil jij?"
Dat was me nog nooit gevraagd. Ik dacht dat meneer me zou bespotten als ik iets wilde want ik had niets te willen en moest niet denken dat ik wat kon, dus ik wist het niet.
Maar meneer was slim en tekende twee bomen. De een was keurig met nette lijnen en de ander expressief. De eerste ging voor de deva-vakschool en de tweede voor de kunstacademie. Ik koos voor de tweede omdat je niet binnen de lijntjes hoefde te blijven.
Via het creatief centrum waar een leraar van de kunstacademie les gaf, werd ik aangenomen! Ik op een academie! Dát kon toch niet!
Omdat ik geen mavo had gehad kwam ik op de avondschool.
Inmiddels was ik mooi slank geworden, want mevrouw die was bevallen van haar laatste dochtertje, wilde lijnen en ik ook en zo gingen we samen aan de lijn.
Mevrouw stopte met onze beroemde 'muizenhapjes' toen ze op gewicht was. Ik niet. Ik wilde me nooit meer zo'n dik smerig vies varken voelen als ik was geweest.
Ik was zeventien jaar.

En ik kon iets! Ik was kunstenaar! Ik was blij met de erkenning en dat men écht in mij geloofde! Dus vond ik het vreemd dat moeder niet blij voor mij was.
Moeder had een hekel aan meneer, want die man bracht mij op het verkeerde pad, zo vertelde ze mij. Maar toen ik de portretten van opa en oma van vaders kant treffend had getekend, zomaar even op een visite, moest dat de hele familie rond. Moeder was trots op wat ik kon ten overstaan van de familie, maar ten opzichte van mij bleef ze volhouden dat ik moest gaan trouwen en kinderen krijgen, want dat is voor de domme meisjes. Ze vertelde me zo vaak dat ik niet moest denken dat ik wat was, dat ik alleen maar in de belangstelling wilde staan, dominant was, hard en onverschillig, dat ik dat vanzelf ging geloven. Ze suggereerde dat ik een oude vrijster zou worden zonder niveau en erger. Ik werd er bang van, wat moeder me voorspiegelde over wat er van mij zou worden: iemand die niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Ik verzette me met grote boosheid, maar dat maakte de problemen alleen maar groter.
Van een van mijn broers hoorde ik jaren later, dat ook hij soms bang voor zijn moeder is geweest.
"Ik bind jullie aan bosjes en gooi jullie in het water."

Als moeder met mij moest praten, straalde ze een zenuwachtige urgentie uit die me dwong om te luisteren. Ze had iets heel belangrijks te vertellen en het was speciaal 'onder ons'. Ik kreeg dan het gevoel alsof ik was bevoorrecht. Soms gaf ze me cadeau's omdat ik 'de eerstgeborene' was en dat klonk dan als 'heel belangrijk'. Ze zei dat ik meer voor haar was dan de andere kinderen.
Ze zocht een moment waarop we alleen waren om mij deze verhalen te vertellen.
Zo vertelde ze me - jaren later - als in een samenzwering, dat ik zelf naar dat internaat wilde en dat zij mij had erkend als kunstenaar in plaats van meneer. Als ik tegensprak - omdat dit niet waar was - werd ze boos en die boosheid uitte ze met zwijgen. Moeder was altijd beheerst en fatsoenlijk.
Als ik hardop zei wat ze me had verteld, ontkende moeder alles en huilde dat ze het niet meer wist en heel veel van me hield en dat ik haar haatte. Een ander had het gedaan en dat kon je niet meer terugdraaien. Ze kon er écht niets aan doen als ze verkeerde dingen deed, klaagde ze.
Zus en broers geloofden niet meer in wat ik beweerde over mezelf, als dat in tegenspraak met moeder was. Moeder kon mij diep vernederen, door mij in mijn ongelijk te zetten zodat ik gezichtsverlies leed ten opzichte van mijn jongere zusje en broertjes.
"Kijk, dat doet ze zelf, wat een doa dea, dat doet ze zelf!"
Als ik pijnlijk geraakt wegrende zei ze dat ik hen afwees.

Meneer was inmiddels mijn tweede vader geworden en hij hielp me in het zadel als kunstenares. Wij hadden samen eindeloze filosofische gesprekken en hij vond me wijs voor mijn leeftijd.
"Twee zielen één gedachte", zei hij over ons.
Na een feestje met zijn kunstenaarsvrienden ben ik onwel geworden en heb zijn pak onder gekotst. Hij droeg me naar de zolder van hun huis en heeft me als een kind in bed gestopt.
Op een dag nodigde moeder dit echtpaar uit voor een visite. Meteen nadat ze met mijn ouders hadden gepraat - ze stonden nog in de keuken - vertelde meneer me dat ik hem te veel adoreerde en nam iets meer afstand van mij.
Het laat zich gemakkelijk raden wat er is besproken. Een meisje van zeventien en een man die twintig jaar ouder was, dat kon niet goed gaan. Daar bovenop de familienaam, het imponeren met geld en de overtuigende manier waarop moeder haar wil op kon leggen aan anderen.
Op dezelfde 'mysterieuze' manier ben ik beppe en pake kwijtgeraakt. Wanneer er iets belangrijks was gebeurd in de familie vertelde moeder dat niet aan mij. Als ik dat dan gemist had, zei ze dat ik niet geïnteresseerd was in hen. Zus en broers geloofden haar. Uiteindelijk sloot ik me af van het familiegebeuren zodat ik de pijn van uitsluiting en vernedering niet meer hoefde te voelen.
Jaren later - ik was drie-en-twintig - is mijn 'tweede vader' mij komen bezoeken in een verbouwd kippenhok alwaar ik toen woonde, want in plaats van kunstenaar was ik hippie geworden en hij wilde weten hoe dat zat. We praatten samen op onze ouderwetse eerlijke en diepgravende manier.
"Ik heb je te vroeg in de steek gelaten!"
Hij keek me recht aan alsof hem plots iets duidelijk was geworden en ik zag dat ik de waarheid mocht zeggen.
"Ja."
Op zijn gezicht stond verwarring, alsof hij zich afvroeg waarom hij dat heeft gedaan en het antwoord niet wist.

Op mijn achttiende was ik mager. Men vertelde me niet meer dat ik 'mooi slank' was. Men keek bezorgd. Hoeveel ik woog weet ik niet meer.
Het ging uit met mijn eerste vriendje omdat ik geen vaste relatie wilde. Seks boeide me niet en ik had het te druk met te veel geheimen over het negeren van eten, veel bewegen en schriftjes vol met diëten om de calorieën te tellen. We hadden anderhalf jaar verkering gehad en ik snapte niet dat men verdrietige liefdesliedjes kon staan zingen, het was veel te erg!

De school was begonnen en ik had medestudenten ontmoet die op kamers woonden. Dat wilde ik ook! En al snel had ik een kamer samen met een andere studente.
Mijn moeder bood aan een huisje voor mij te laten bouwen aan haar huis als ik thuis zou blijven. Ook bood ze me een auto aan in de ruil dat ik thuis zou blijven wonen. Ik vond dat raar. Eerst zet ze me eruit en als ik zelf weg wil, wil zij dat ik blijf! Maar ik liet me niet omkopen, voor mij ging de wereld open, ik twijfelde niet over mijn eigen plan. Dus pakte ik mijn spullen in het bedrijfsbusje en zei: "Rij jij, of rij ik?"
Rijbewijs hoorde immers bij de opvoeding. Gelukkig keerden haar eigen daden ook wel eens tégen haarzelf terug.

Eenmaal op kamers zette de anorexia zich door, totdat ik de liefde vond waar ik wel klaar voor was, al vond ik hem op het eerste gezicht maar een klungel die zich veel te doorzichtig aan me opdrong. Net toen hij het opgaf, ging bij mij de vlam branden. Ik was negentien en hij drie-en-twintig. Mijn vriend was een lange zwartharige studiegenoot met een grote neus, spatels van handen en de romantische onschuld zelve. En hij had een auto. Een mini beschilderd met rode vlammen. Alsof de auto in brand stond. Zo'n mooi autootje had mijn moeder me niet kunnen geven! Als we samen de bocht om scheurden stak hij zijn elleboog uit om mij zachtjes tegen zijn arm te laten leunen. Zo galant!
En ook school was een feest, ik voelde me er als een vis in het water. Ik die ervan overtuigd was dat ik op de kunstacademie de slechtste zou zijn, werd al snel uitgenodigd voor een expositie. Eigenlijk had ik willen schilderen, maar dat lokaal zat vol en zo kwam ik in de boetseerafdeling terecht.
In het atelier van de stadsbeeldhouwer en bronsgieter - die een vriend van meneer was - had ik vier beeldjes gemaakt van danseressen in was. Hij was verbaasd dat ik dat zonder model kon, waarop hij aanbood er twee voor een vriendenprijsje in brons te gieten. Vervolgens bood mijn leraar aan, die ook stadsbeeldhouwer was, om samen met mij de andere twee in lood te gieten in zijn atelier, als studie. Ook heeft hij mijn portret geboetseerd dat later in een museum heeft gestaan hoorde ik nadat hij was overleden.
Ik zat er veelbelovend en warmpjes bij. Ik was smoorverliefd. En mijn vriend was net zo verliefd op mij als ik op hem. Heus, ik was niet zo'n slecht en ook niet zo'n dom meisje als moeder beweerde. En ik kon wel iets en andere mensen vonden me wel aardig. Dat zou moeder toch ook inzien?

Ook moeder vond hem leuk. Mijn vriend en zij konden goed met elkaar overweg en dat vond ik fijn. Hij vond mijn moeder een geweldige zakenvrouw.
Het was een verrijking om haar als zakenvrouw te zien. Daar kon ik best trots op zijn.
Op den duur begon ik de manier waarop mijn moeder over mijn vriend sprak een beetje vreemd te vinden. Alsof ze geheimen met hem had. Maar daar kon ik mij niets bij voorstellen.
In die tijd kreeg ik voor de tweede keer anorexia en deze keer vergezeld met drank, straatvrees en hyperventilatie. De aanleiding was dat ik vreetbuien had gehad. Ik vrat marsrepen, zakken drop en kon geen patatzaak voorbij lopen. Ik geloof dat ik een heel brood heb opgegeten met pindakaas bij mijn vriend thuis. Een mens eet niet alleen omdat hij honger heeft, maar ook om de beweging van eten te maken, zo ontdekte ik voor mezelf.
Mijn vriend woonde in een arbeidswoninkje met een oude buurjongen van hem en ik trok er al snel bij in. Maar onze huisgenoot mocht mij niet en noemde mij oliedom omdat ik nog nooit had gehoord van het betalen van de huur van een huis. Werken kende ik wel en aanpakken kon ik ook wel, maar niet dat je er geld voor kreeg, laat staan dat je dat waard kon zijn!
Mijn ouders hadden mij altijd onderhouden. Werken was leuk en geldgebrek kende ik niet en ik had geen flauw benul hoe de wereld in elkaar zat.
Om onze huisvriend tevreden te stellen fietste ik naar de boerenleenbank in mijn geboortedorp, nam tweehonderd gulden op en legde dat op tafel.
"Hier is de huur."
Door deze huisvriend heb ik drie weken in een fabriek gewerkt, waarna ik bij wijze van spreken, kruipend terugkwam. Het was verschrikkelijk omdat ik geen enkel filosofisch gesprek kon voeren met mijn collega's.
Ik was zo naïef als een 'argeloos openstaande achterdeur'.

Later zijn we samen gaan wonen in een flatje en daar ging het fout met onze liefde. Ik was in de war over mijn opleiding en meer met de dansgeschiedenis bezig dan met de beeldende kunst. Dans is tot op heden mijn grote liefde. Ik herinner me dat ik in blinde woede met mijn vuisten op de rug van mijn vriend inhakte, omdat hij me zijn rug toekeerde toen ik met hem wilde praten. Waar ik over wilde praten weet ik niet meer. Meestal ging het over mijn moeder en hij geërgerd: hou toch op over je moeder.
In die tijd begon ik te twijfelen over mijn vriend. Ik had een vriend nodig die wilde praten met mij en naast mij stond. Het leek alsof hij steeds meer op mijn familie begon te lijken. Hij verdedigde mijn moeder ten opzichte van mij.
Steeds verder trok ik me terug in een van de kamers die wij als atelier hadden gemaakt om eindeloos te tekenen bij lamplicht, overdag, onder invloed van alcohol inhakkend op mijn ondervoed lichaam.
Langzaam sloop het erin: mijn vriend stond niet meer naast mij, maar naast mijn moeder en op het diepste punt van deze ellende, duwde hij me met geweld in onze auto en reed me naar mijn moeder, dwong me eruit en reed weg. Moeder pakte me beet en hield de deur dicht zodat ik er niet uit kon. Ik zag onze auto wegrijden met mijn leven erin. Ik bleef schreeuwend achter. In blinde wanhoop trok ik vruchteloos aan de jassen aan de kapstok.
Ik kan me maar vaag herinneren dat ik ooit twintig en eenentwintig jaar ben geweest. Dus wat in deze tijd precies is gebeurd weet ik niet meer dan veel drank; weinig tot niets eten; angst als er iemand was die mij wel serieus nam; van de hemel naar de hel dromen; angst; strompelen naar een hemel; angst; op blote voeten in het warme zand terug met alleen een jurkje aan dat over mijn botten gleed en zo was alles weer veilig en goed.

Iemand heeft eens gezegd: een gezin kan een concentratiekamp zijn. Voor mij was het dat in de tijd dat ik terug keerde in het ouderlijk huis. Het was een psychisch concentratiekamp. Ik kon niet meer stoppen met de anorexia en met de drank in haar kielzog als 'troost', tot ik flauwviel achter het stuur van de auto. Mijn moeder zat naast mij. Gelukkig stonden we in een file. Ik was 46 kilo en niet van plan te stoppen met de zelf-marteling.
Thuis liet moeder een dokter komen.
"Nog één onsje en ik neem je mee naar het ziekenhuis."
Dát wilde ik niet omdát dit betekende dat anderen de macht over me zouden nemen, keuzes voor mij zouden maken en dat was nou juist waar ik bang voor was.
Ik begon te eten met dezelfde reden als ik gestopt was: angst voor overmacht. Ik moest het stuur van mijn eigen leven nemen óm te leven - en dat had ik nog nooit mogen doen - door eerst weer te gaan eten en dat was beangstigend. Ik moest weer leren te vertrouwen op mijn lichaam, dat het in staat was voedsel te verwerken in plaats van de anorexia mijn lichaam te laten dicteren.
Maar onder het toezicht van mijn moeder was dit onmogelijk! Hoe kon ik mijn luchtkasteel verlaten als ik rechtstreeks in het slangenparadijs van mijn moeder belandde? Ze keek naar mij met dat triomfantelijke lachje op haar gezicht, alsof zij de overwinning had behaald.
"Eet je boterhammetje maar op."
Ze kleineerde me en deed alsof ze zich per ongeluk versprak.
"Oh, dat mag ik niet zeggen van de hulpverlening."
Ze genoot van de rol van 'de bezorgde moeder'.
"Nog een hapje."
Ik liet de boterham staan.
In de avonden ging ik naar de kunstacademie samen met een medestudent in zijn auto en klaagde tegen hem over mijn moeder.
"Jij moet weg bij je moeder."

Dát was het. De verboden waarheid. Mijn moeder maakte mij ziek en ongelukkig. Het voelde alsof ze mijn ziel opzoog en er niets meer van mij overbleef. En nu had ik iemand die dit 'weten' bevestigde. Die bevestiging was voor mij heel belangrijk omdat ook de hulpverlening die ze voor mij had gezocht op mij in praatte dat ik moest eten voor mijn moeder, want ik deed mijn moeder zoveel verdriet. Moeder werd het slachtoffer en ik werd de dader.
Die ene zin, dat kleine stukje erkenning van mijn studiegenoot, maakte de kracht vrij om voor mezelf te kiezen, tégen de wil van mijn moeder in. Ik was zeer gemotiveerd om te genezen. Ik wilde léven!

Nadat ik met mijn moeder had gebroken, herstelde ik lichamelijk van de anorexia en ook van de drank. De afstand van de moeder luchtte me enorm op. Nu kon ik me in alle vrijheid richten op mezelf en wat ik zelf wilde. En dat was een boterham eten, gesneden in vier stukjes met de krant erbij. Oergezellig en verrukkelijk zo op mijn uppie!
Mijn inmiddels ex-vriend had een onderkomen voor zichzelf gevonden en ik zou onze flat overnemen. Wat een heerlijkheid om een eigen huisje te hebben!
Ik moest een uitkering aanvragen omdat ik op de avondschool zat. De RWW destijds. Dat was een uitkering voor schoolverlaters. Mijn eerste eigen geld! Ik was er dolblij mee.
Mijn ex-vriend leerde me hoe ik de rekeningen moest betalen en ik telde mijn inkomsten en vaste uitgaven en rekende uit hoeveel ik kon besteden in het dagelijks leven. Ik was twee-en-twintig en heb geen traan om mijn vriend gelaten alsof de liefde met wortel en al was uitgerukt.
Ik hield meer geld over dan ik dacht omdat ik heel zuinig leefde. Máánden kon ik erover doen om iets te kopen wat ik gewoon mooi vond omdat ik genoot van de vrijheid dat ik dat zelf kon beslissen en ook bang was dat mijn nieuwe vrijheid mij weer afgepakt werd als ik niet genoeg geld overhield.
Voor het eerst was ik zelfstandig. Feest!
Om niets meer te weten van de calorieën besloot ik ook maar meteen biologisch te gaan eten, want die calorieën kende ik niet uit mijn hoofd zodat ik niet in de verleiding zou komen ze stiekem te gaan tellen. De biologische kwark is nooit meer zo verrukkelijk geweest als toen mijn tenen ervan krulden!
En zo stelde ik een plan op voor mezelf om langzaam aan te komen tot twee-en-vijftig kilo. Zoveel kon ik toen verdragen, mijn menstruatie kwam weer terug en de weegschaal ging eruit.
Maar er was iets veranderd. Het viel me op dat ik niet meer wist hoe ik contact moest maken met kinderen. Ik had het vreemde gevoel dat ik iets kwijt was geraakt en wist niet wat. 'Er is me een been afgehakt en ik moest blij zijn dat ik die andere nog had en nog kan lopen', zo schreef ik in mijn dagboek en gedichten.
De metafoor was de echo van de moeder. Ik was bestolen van de ambitie om mezelf te kunnen ontwikkelen met de gaven die ik had. Het werk van de domme meisjes - het 'been' dat ik nog had - was goed genoeg voor mij. Ik was miskend tot diep in mijn ziel, maar mocht dat niet weten. En zo werd het onmogelijk mezelf te erkennen. Om te geloven in mezelf.
"Jij hebt geen anorexia gehad, dat was aanstellerij en aandacht vragen."
Elk persoonlijk gevoel en elke eigen ervaring, werd weggepoetst. 
Wat ik ook bedacht om te doen, het voelde zinloos. Ik had angst dat ik te groot over mezelf dacht en dan af zou gaan. Ik heb hele danschoreografieën bedacht waar ik nooit iets mee heb gedaan. Maar als ik in de kroeg op de dansvloer stond, ging iedereen aan de kant om mijn kunsten te bewonderen.
'Zit je op ballet?'
Nee, ik ben psychisch geamputeerd en weet dit nog niet....Ik heb talenten en gaven en doe er niets mee want ik zie het nut er niet van in en ik weet niet waarom dat zo is. Ik ben bestolen en ik weet niet waarvan. Ik ben niets en daarvan ben ik de schuldige.
De wonden zaten diep in mijn uit elkaar gereten ziel.

Elke avond ging ik trouw naar school en werkte met veel inspiratie aan mijn kunsten. Door anderen werd ik serieus genomen, maar mezelf kon ik niet serieus nemen. Ik stak de draak met mezelf, hing de nar uit, spotte met mezelf zoals mijn moeder mij te kijk had gezet. 'Ik ben maar een kunstenmaker, let maar niet op mij'.
Andere studenten geloofden in hun eigen talent, hadden zelf voor de school gekozen en dat stuiterde me tegen de borst: die mensen durfden zich zomaar te verbeelden dat ze kunstenaar waren en dat ze iets konden! Het kwam niet in me op dat het gezond is om in jezelf te geloven. Maar van hun kant werd ik gezien als een verwaande kwast omdat ik vond dat anderen je moesten 'ontdekken', zoals met mij gebeurd was. Ik dacht dat alles vanzelf moest gaan.
Nadat ik van de kunstacademie af was, wilde ik nog maar één ding: over mijn gevoelens praten. Mijn échte gevoelens om te delen met andere mensen. En de liefde die ik nog menig keer zou ontmoeten en zien verdwijnen als de cavia's en de konijnen van mijn zusje die inmiddels ook overhoop lag met onze moeder.
"Ik heb drie levens verwoest." heeft moeder later bekend.

Deze moeder lijkt het leven te zien als een spel waarin mensen slechts pionnen zijn zonder gevoelens, zonder een eigen wil en overtuigingen. En die pionnen dicteert zij zonder gewetensbezwaar. Als het haar uitkomt hen te prijzen, doet ze dat, als het haar uitkomt hen te vernederen doet ze dat. Als het uitkomt de een tegen de ander op te zetten, doet ze dat. Alles draait om het doel dat zij heeft vastgesteld voor zichzelf en waar de ander bruikbaar of onbruikbaar in kan zijn. Als er iemand dat doel in de weg loopt, dan zijn alle middelen geheiligd om haar doel te bereiken.
Zij mag zeggen wat ze wil, het wordt automatisch vergeven in de loyaliteit die van kinderen wordt verwacht ten opzichte van hun ouders. Wie klaagt over zijn ouders is niet volwassen volgens deze maatschappij. Op deze manier kan een vrouw als mijn moeder rustig haar gang gaan, levens verwoesten en er ook nog applaus voor krijgen.

Tot mijn dertigste ben ik bang geweest dat mijn vader mij zou komen halen met de boodschap dat ik op moest houden te doen alsof ik volwassen was, want dat was ik niet. Moeder maakte zich bezorgd om mij. Ik moest gewoon naar huis komen. 
Een vriend heeft me verteld dat mijn ouders geen zeggenschap meer over me hadden omdat ik meerderjarig was. Dat verdreef die angst.

Of ik nu beeldend kunstenares, danseres, schrijfster of een moeder van twaalf kinderen zou zijn geweest, heden weet ik, dat mijn moeder elke ontwikkeling én succes in mijn leven had geblokkeerd en afgebroken wat mij lief was. Dat kon ze doen via mijn, met onterechte schuldgevoelens beladen en verwarde hart, én met de samenleving als haar bondgenoot.
"Jij hebt niets bereikt!"
De laatste keer dat ik schuldbewust met haar door één deur probeerde te gaan, parkeerde zij een erfenis van mijn - in 2003 overleden - vader, op haar naam zonder mij te betrekken in deze zaken. Ze dreigde mij met de dood. En dan in 2010 zoekt ze contact met mij omdat ze iets belangrijks te vertellen heeft.
Ze heeft berouw.